4.De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.In geschil is of verweerder eiser terecht als eigenrisicodrager aanmerkt voor de WGA-uitkering die betrokkene sinds 12 maart 2007 ontvangt, waarbij het geding zich toespitst op de vraag of voldaan wordt aan de voorwaarden van het derde lid van artikel 72 van de WIA.
4.2.Artikel 72, eerste lid, van de WIA bepaalt dat indien de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet bij aanvang van de wachttijd meer dan een werkgever heeft, de uitkering door het UWV betaald wordt, ook indien een of meer werkgevers eigenrisico-drager zijn. Op grond van het tweede lid verhaalt het UWV in de situatie, bedoeld in het eerste lid, naar rato van de loonsom de door hem verschuldigde uitkering op grond van deze wet (…). Ingevolge het derde lid wordt de uitkering op grond van deze wet niet verhaald op de eigenrisicodrager, indien de persoon die recht heeft op die uitkering met behoud van hetzelfde loon bij die werkgever arbeid is blijven verrichten.
4.3.Artikel 82, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico draagt van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond.
4.4.Artikel 84, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de eigenrisicodrager vanaf het moment dat hij eigenrisicodrager wordt overeenkomstig artikel 82 het risico draagt van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond, ook als die wachttijd is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.
4.5.Tussen partijen staat niet ter discussie dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkene 14 maart 2005 is, zodat op die datum de wachttijd een aanvang heeft genomen. Evenmin staat ter discussie dat het einde van de wachttijd bereikt is op 12 maart 2007.
4.6.De rechtbank stelt vast dat betrokkene bij aanvang van de wachttijd meer dan één werkgever had, waaronder eiser. Voorts stelt de rechtbank vast dat betrokkene op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 14 maart 2005, (enkel) is uitgevallen bij eiser, en dat eiser vanaf 1 januari 2012 eigenrisicodrager is. Hieruit vloeit voort dat verweerder op grond van het eerste en het tweede lid van artikel 72 van de WIA juncto artikel 82 en 84 van de WIA gehouden is de aan betrokkene betaalde uitkering vanaf 1 januari 2012 op eiser te verhalen.
4.7.De vraag die vervolgens rijst, is of sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid van artikel 72 van de WIA, in welk geval de uitkering niet verhaald wordt op de eigenrisicodrager. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
4.9.In de Memorie van Toelichting bij artikel 72 van de Wet WIA is vermeld dat dit artikel overeenkomt met artikel 71 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Uit de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 1996-1997, Staatsblad 24 698, nr. 9) is daarover het volgende vermeld: “
Bij een samenloopsituatie binnen de WAO vindt als er sprake is van gelijktijdige uitval (hiermee wordt bedoeld dat iemand twee dienstbetrekkingen heeft en gelijktijdig uit beide dienstbetrekkingen arbeidsongeschikt wordt) een toedeling van de arbeidsongeschiktheidslasten plaats naar rato van de loonsomverhouding(…). Op deze toerekening wordt één uitzondering gemaakt, nl. in de situatie dat de werknemer in één van zijn dienstbetrekkingen nog volledig blijft doorwerken. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de werknemer werkzaam was in een combinatie van een “ zware” en een “lichte” dienstbetrekking. Indien bij de WAO-beoordeling zou worden vastgesteld dat de werknemer nog geschikt is voor lichte werkzaamheden zou dit er toe kunnen leiden dat hij in zijn “lichte” dienstbetrekking volledig werkzaam blijft. Bij het toerekenen van de WAO-lasten zouden er desalniettemin lasten worden toegerekend aan de werkgever van de “lichte” dienstbetrekking. Dit zou niet in overeenstemming zijn met het uitgangspunt dat de lasten daar moeten worden neergelegd waar zij ontstaan en beïnvloed kunnen worden. Om deze reden is besloten in dit specifieke geval de arbeidsongeschiktheidslasten alleen toe te rekenen aan de werkgever waarbij de werknemer daadwerkelijk is uitgevallen (naar rato van de loonsomverhouding) en de resterende lasten niet toe te rekenen aan de werkgever waar de werknemer volledig blijft doorwerken (…).”
4.10.Gelet op de tekst van artikel 72, eerste en tweede lid van de WIA en de wetsgeschiedenis, zoals die blijkt uit voornoemde Nota, is het de bedoeling van de wetgever om, indien sprake is van twee dienstverbanden waarbij een werknemer in beide dienstverbanden uitvalt, de lasten van de uitkering naar rato toe te rekenen aan beide werkgevers. Doorslaggevend is dat sprake is van uitval bij beide werkgevers. Dat is niet enkel aan de orde in geval van gelijktijdige uitval, zoals de situatie die zich voordeed in de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 april 2012, maar ook als uitval opeenvolgend optreedt, zoals in onderhavige zaak. Dat de werknemer zich tijdens de wachttijd – die aanvangt bij de eerste uitval – voor één van die dienstverbanden hersteld meldt, doet daaraan niet af, aangezien de uitval bij beide dienstverbanden de maatstaf is. De eerste beroepsgrond slaagt derhalve niet.
4.11.De uitzonderingssituatie, zoals bedoeld in het derde lid van de WIA heeft uitsluitend betrekking op de situatie waarin een werknemer met twee dienstverbanden slechts in één dienstverband uitvalt en in het andere dienstverband, zonder uitval, volledig is blijven werken. De rechtbank baseert zich bij haar oordeel in het bijzonder op de aanduiding in artikel 72, derde lid, van de WIA, waarin wordt gesproken over “ blijven verrichten” als ook op de Nota naar aanleiding van het verslag. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de wettekst onvoldoende ruimte om aan te nemen dat de uitzonderingssituatie ook geldt bij uitval gevolgd door (al dan niet volledige) werkhervatting. Dat betrokkene zich na haar ziekmelding bij eiser hersteld heeft gemeld en haar werkzaamheden bij eiserweer heeft hervat, kan eiser daarom niet baten. Evenmin is van belang dat de werkzaamheden bij eiser ten opzichte van de werkzaamheden bij Neuman als “licht” gekwalificeerd zouden kunnen worden, aangezien betrokkene ook voor deze arbeid is uitgevallen. De situatie van het derde lid van artikel 72 van de WIA doet zich hier derhalve niet voor. De tweede beroepsgrond slaagt evenmin.