In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant. De zaak betreft een appellant die in 2012 een WW-uitkering ontving, maar die in 2013 door het Uwv werd geconfronteerd met een herziening van zijn uitkering en een boete wegens het niet tijdig doorgeven van gewerkte uren. Het Uwv had vastgesteld dat appellant naast zijn WW-uitkering ook werkzaamheden verrichtte voor Defensie en een andere werkgever, maar dat hij deze uren niet correct had doorgegeven. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat hem zowel in objectieve als subjectieve zin een verwijt te maken was. De Raad bevestigde de herziening van de WW-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, maar oordeelde dat de opgelegde boete van € 2.883,10 te hoog was. De Raad stelde de boete vast op € 600,-, wat als passend en geboden werd beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd in zoverre vernietigd, en het Uwv werd opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.