In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die van 1 november 2010 tot en met 31 juli 2011 38 uur per week werkte, ontving vanaf 1 augustus 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant naast zijn WW-uitkering bij verschillende werkgevers had gewerkt, maar deze uren niet had opgegeven. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van onterecht ontvangen bedragen. Appellant was het niet eens met de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week en stelde dat zijn onregelmatige arbeidspatroon niet correct was meegenomen in de berekening.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de herziening van de uitkering en de terugvordering op goede gronden heeft uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het Uwv het gemiddeld aantal arbeidsuren per week terecht had vastgesteld op basis van gegevens uit de polisadministratie over de periode van 26 weken voor het intreden van de werkloosheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Tevens is de opgelegde boete van € 390,- als evenredig beoordeeld, omdat appellant zijn informatieplicht had geschonden door zijn gewerkte uren niet op te geven.
De Raad heeft ook aangegeven dat het Uwv bereid is om opnieuw naar de situatie van appellant te kijken, mits hij de benodigde gegevens over zijn werkzaamheden als lid van de vrijwillige brandweer aanlevert. De uitspraak benadrukt het belang van het correct opgeven van arbeidsuren door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.