ECLI:NL:CRVB:2016:2123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
14/3583 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en WW-uitkering: beoordeling van dringende redenen en verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WW-uitkering aan een werknemer die door zijn werkgever was ontslagen. De werkgever, die eigen risicodrager was voor de Werkloosheidswet (WW), had het ontslag gebaseerd op het feit dat de werknemer herhaaldelijk niet op zijn werk was verschenen, ondanks meerdere waarschuwingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid, omdat de werknemer niet in overwegende mate verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn werkloosheid. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat zowel objectief als subjectief sprake was van een dringende reden voor ontslag. De Raad concludeerde dat de werknemer verwijtbaar werkloos was, omdat hij niet voldeed aan de verplichting om werkloosheid te voorkomen. Hierdoor had het Uwv de WW-uitkering blijvend en geheel moeten weigeren. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit werden in stand gelaten. De werkgever kreeg de mogelijkheid om een verzoek om schadevergoeding in te dienen.

Uitspraak

14/3583 WW
Datum uitspraak: 8 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 mei 2014, 13/2209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[werkgeefster] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werknemer] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens werkgeefster heeft mr. I.J. Woltman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werknemer heeft desgevraagd verklaard als partij aan het geding te willen deelnemen. Namens werknemer heeft mr. A. Speksnijder, advocaat, een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Werkgeefster is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Werknemer is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer was sinds 28 september 2000 in dienst bij werkgeefster, aanvankelijk als [naam functie] . Werkgeefster is eigen risicodrager voor de Werkloosheid wet (WW). Sinds het vervallen van de functie van [naam functie] in 2010 was werknemer werkzaam als combinatiefunctionaris. Blijkens de functiebeschrijving heeft de combinatiefunctionaris een strategisch, ondersteunende en uitvoerende rol, en zorgt voor de verbinding tussen de activiteiten van het primair en voortgezet onderwijs, de wijk en de sportverenigingen op het gebied van sportstimulering en beweging. In september 2010 is werknemer ten behoeve van die functie gestart met een ALO-opleiding aan de [naam school] . Werknemer is eind oktober 2010 met de opleiding gestopt.
1.2.
Op 22 februari 2011 heeft werkgeefster de kantonrechter verzocht de tussen haar en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij beschikking van 6 april 2011 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.
1.3.
In mei 2011 heeft werkgeefster een ontslagaanvraag ingediend bij het Uwv. Deze aanvraag is bij besluit van 15 juni 2011 afgewezen.
1.4.
Op 5 oktober 2011 heeft werkgeefster de kantonrechter opnieuw verzocht om de tussen haar en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Daaraan heeft werkgeefster ten grondslag gelegd dat zij nog steeds geen mogelijkheid heeft om werknemer in te zetten als combinatiefunctionaris, omdat hij niet beschikt over een ALO-diploma, hetgeen door de scholen als voorwaarde voor de inzet van combinatiefunctionarissen wordt gesteld. Bij beschikking van 22 november 2011 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.
1.5.
Op 14 december 2011 heeft werkgeefster werknemer medegedeeld dat hij per 1 januari 2012, en tot het moment waarop hij start met de ALO-opleiding, als toezichthouder in zwembaden zal worden ingezet. Werknemer heeft vervolgens in kort geding gevorderd dat werkgeefster hem toelaat tot zijn functie van combinatiefunctionaris. Bij vonnis van 8 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat van werkgeefster redelijkerwijze kan worden gevergd werknemer in de overeengekomen functie van combinatiefunctionaris te werk te stellen, en heeft de vordering van werknemer toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag.
1.6.
Werkgeefster heeft in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 februari 2012 gevorderd. Daaraan heeft werkgeefster ten grondslag gelegd dat werknemer niet kan worden toegelaten tot de feitelijke uitoefening van zijn functie omdat hij niet over een ALO-diploma beschikt en ook niet aantoonbaar bezig is met de ALO-opleiding. Bij vonnis van 16 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter de vordering van werkgeefster afgewezen.
1.7.
Naar aanleiding van het vonnis van 16 maart 2012 heeft werkgeefster werknemer bij brief van 16 maart 2012 opgeroepen om op 19 maart 2012 op zijn werk te verschijnen om een praktische invulling te bespreken van zijn werkzaamheden als combinatiefunctionaris. Werknemer is die ochtend verschenen, en gestart met werkzaamheden. Werknemer heeft de opdracht gekregen zich te verdiepen in het onderdeel ‘vorming van omniverenigingen met de inzet van de combinatiefunctionaris’ en een plan de campagne te schrijven, en om een lesprogramma te ontwikkelen voor de buitenschoolse kinderopvang. Werknemer heeft niet de volledige werkdag gewerkt, en is om 16.00 uur weggegaan.
1.8.
Werknemer is op 20 maart 2012 niet op zijn werk verschenen. Ook op 21 maart, 22 maart en 23 maart 2012 is werknemer, ondanks schriftelijke sommaties van werkgeefster, niet op zijn werk verschenen.
1.9.
Werkgeefster heeft hoger beroep ingesteld tegen het in 1.5 vermelde vonnis van
8 februari 2012. Bij arrest van 24 april 2012 heeft het gerechtshof geoordeeld dat van werknemer redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij ingaat op het aanbod van werkgeefster om de periode tot aanvang van de ALO-opleiding als toezichthouder zwembad te gaan werken.
1.10.
Op 29 maart 2012 heeft werkgeefster de kantonrechter verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen, gelegen in een verandering van omstandigheden. Bij beschikking van 26 juni 2012 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met werknemer ontbonden met ingang van
1 juli 2012, zonder werknemer een vergoeding toe te kennen.
1.11.
Werknemer heeft op 10 december 2012 een aanvraag om een uitkering op grond van de WW ingediend. Bij besluit van 4 januari 2013 heeft het Uwv werknemer met ingang van
10 december 2012 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering.
1.12.
Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 januari 2013. Bij beslissing op bezwaar van 25 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van werkgeefster ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is er geen reden om aan te nemen dat sprake is van een ontslag wegens een dringende reden, zodat van verwijtbare werkloosheid geen sprake is. Werkgeefster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van werkgeefster ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat werknemer op 19 maart 2012 niet een volledige werkdag heeft gewerkt en ook de rest van de week, ondanks herhaalde schriftelijke oproepen van werkgeefster, niet meer op het werk is verschenen en voor werkgeefster niet bereikbaar was. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een gedraging die valt onder artikel 7:678, onder j, van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarmee objectief gezien sprake is van een dringende reden. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat sprake is van een ontslaggrond waaraan de subjectieve dringendheid ontbreekt. Het (eerst) op 2 april 2012 ingediende ontbindingsverzoek ziet op ontbinding wegens gewichtige redenen, waarbij werkgeefster heeft aangegeven het vertrouwen in werknemer volledig kwijt te zijn en geen toekomst meer te zien in een vruchtbare samenwerking. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze ontslaggrond, gelet op de voorgeschiedenis in deze zaak, ook de meest voor de hand liggende was. Dat werkgeefster aangaf de keuze voor ontbinding om een andere – procedurele – reden te hebben gemaakt, doet daar volgens de rechtbank niet aan af. Op grond van alle feiten, met name ook de aard en ernst van de gedraging, in samenhang bezien met de voorgeschiedenis, heeft de rechtbank niet anders kunnen concluderen dan dat voor werkgeefster de gedragingen van werknemer geen dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW hebben gevormd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat daarmee geen sprake is van verwijtbare werkloosheid zoals bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Het Uwv heeft werknemer dan ook terecht in aanmerking gebracht voor een
WW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft werkgeefster betoogd dat niet alleen sprake is van een objectief dringende reden, maar ook van een subjectief dringende reden. Ter onderbouwing daarvan heeft werkgeefster gewezen op de achterliggende feiten, de diverse waarschuwingen die door haar aan werknemer zijn verstrekt, de in de derde waarschuwing van 22 maart 2012 opgenomen aankondiging dat als werknemer op 23 maart 2012 niet zou verschijnen werkgeefster geen andere mogelijkheid zou zien dan om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden, en de inhoud van het ontbindingsverzoek, waarin is aangegeven dat werknemer geen enkel gezag heeft voor werkgeefster, dat sprake is van hardnekkige werkweigering en dat gegeven deze houding van werknemer er geen enkele ruimte is voor een vergoeding. Daaruit kan volgens werkgeefster niet anders worden afgeleid dat ook voor haar – in subjectieve zin derhalve – sprake was van een dringende reden.
3.2.
Het Uwv heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een (objectief dan wel subjectief) dringende reden, zodat werknemer niet verwijtbaar werkloos is en hem terecht een WW-uitkering is toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4.1.2.
Ingevolge artikel 7:678, tweede lid, aanhef en onder j, van het BW zal een dringende reden aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van zijn werkgever.
4.2.
Ter beantwoording van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt, dient een materiële beoordeling plaats te vinden. De wijze waarop het dienstverband is beëindigd, is niet bepalend. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 18 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387). De omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgeefster door de kantonrechter is ontbonden wegens verandering in de omstandigheden brengt niet met zich dat geoordeeld moet worden dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt (ECLI:NL:CRVB:2010:BM9365).
4.3.
Uit het ontbindingsverzoek van 29 maart 2012 blijkt dat werkgeefster dit verzoek heeft gebaseerd op het feit dat werknemer vanaf 20 maart 2012, ondanks herhaalde oproepen van werkgeefster, niet meer op het werk is verschenen. Uit de stukken blijkt dat werkgeefster werknemer op 20 maart 2012, 21 maart 2012 en 22 maart 2012 heeft opgeroepen op het werk te verschijnen. Ook na de, door werkgever als laatste waarschuwing aangemerkte, oproep van 22 maart 2012 is werknemer niet verschenen. Daarmee is sprake van werkweigering. Voor deze werkweigering was geen deugdelijke grond aanwezig. Werknemer heeft immers, zoals is vermeld in 1.5, met succes in kort geding gevorderd dat werkgeefster hem zal toelaten tot zijn functie van combinatiefunctionaris. De werkzaamheden waarmee werknemer op maandag
19 maart 2012, na overleg met werkgeefster, is begonnen zijn, anders dan werknemer heeft gesteld in zijn brieven van 20 maart 2012 en 21 maart 2012, onmiskenbaar aan te merken als werkzaamheden die passen binnen de functiebeschrijving van combinatiefunctionaris. Het oordeel van de rechtbank dat sprake was van het hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten die door of namens werkgeefster zijn verstrekt, en dat objectief gezien sprake is van een dringende reden om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wordt dan ook onderschreven.
4.4.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat geen sprake is van een subjectief dringende reden. Uit de stukken blijkt dat werkgeefster het gedrag van werknemer zodanig heeft ervaren, dat volgens werkgeefster de arbeidsovereenkomst op korte termijn diende te eindigen. In de brief van 22 maart 2012 heeft werkgeefster immers nadrukkelijk gesteld dat sprake was van een laatste waarschuwing en dat, indien werknemer op 23 maart 2012 niet zou verschijnen, de kantonrechter zou worden verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Nadat werknemer op 23 maart 2012 niet is verschenen, heeft werkgeefster op 29 maart 2012 het ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter. Het indienen van het ontbindingsverzoek is niet zodanig laat geschied dat geoordeeld moet worden dat een subjectieve dringende reden aan het ontslag ontbreekt.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat hetgeen werkgeefster aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd zowel objectief als subjectief een dringende reden voor ontslag vormt. Er zijn geen feiten gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet naleven van de verplichting om werkloosheid te voorkomen werknemer niet in overwegende mate valt te verwijten. Dit betekent dat werknemer verwijtbaar werkloos was en het Uwv de
WW-uitkering blijvend en geheel had moeten weigeren.
4.6.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van werkgeefster slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu de uitkering van werknemer reeds is beëindigd staat artikel 23 van de Werkloosheidswet in dit geval aan intrekking van de uitkering in de weg nu de uitkering niet door eigen schuld of toedoen ten onrechte is vastgesteld. Gelet hierop zullen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Werkgeefster kan ter zake van de hierdoor door haar geleden schade een verzoek als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onder j, van de Wet financiering sociale verzekeringen indienen.
4.7.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werkgeefster. Deze kosten worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand in beroep van € 992,- en in hoger beroep € 496,-, in totaal € 1.488,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 juni 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 juni 2013 in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van werkgeefster in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.488,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan werkgeefster het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E. Dijt en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM