ECLI:NL:CRVB:2016:2120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding en wettelijke rente in het kader van WW-uitkering en belastingschade
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellant en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende schadevergoeding en wettelijke rente in het kader van een WW-uitkering. Appellant had verzocht om schadevergoeding vanwege een hoge belastingaanslag die hij had ontvangen als gevolg van de nabetaling van zijn WW-uitkering. Het Uwv had aanvankelijk de WW-uitkering met terugwerkende kracht toegekend, maar appellant stelde dat hij als gevolg van de late uitbetaling schade had geleden.
De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, inclusief renteschade en belastingschade. Het Uwv had echter geen hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de schadevergoeding, maar had wel erkend schadeplichtig te zijn. In hoger beroep heeft appellant zijn verzoeken verder onderbouwd, maar de Raad heeft geoordeeld dat er geen grond is voor vergoeding van wettelijke rente vanaf 1 april 2008, omdat de aanvraag voor de WW-uitkering pas op 26 oktober 2010 was ingediend.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de belastingschade die appellant had geleden niet voldoende onderbouwd was en dat de door hem ingediende facturen niet aantoonde dat hij daadwerkelijk kosten had gemaakt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het Uwv was veroordeeld tot schadevergoeding, maar de verzoeken van appellant voor hogere schadevergoeding en renteschade zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016.