ECLI:NL:CRVB:2016:1921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 15 januari 2013 ziek meldde met lichamelijke klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant was werkzaam als bakker en heeft na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling op 6 november 2013 een verzekeringsarts bezocht. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant op 14 januari 2014 in staat was om met passend werk meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellant per 15 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat later werd aangepast naar 15 mei 2014 na een nieuwe functie-selectie.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat zijn zware medicatie en lichamelijke klachten hem belemmeren in het uitoefenen van de geduide functies. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht toepassing heeft gegeven aan de relevante artikelen van de ZW en dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellant niet in staat is om de geduide functies uit te oefenen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid na ziekte. De Raad heeft vastgesteld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn klachten en het gebruik van medicatie. De uitspraak bevestigt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 15 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.