ECLI:NL:CRVB:2019:946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na beëindiging dienstverband
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op ziekengeld na beëindiging van haar dienstverband. Appellante, die als call center medewerkster en postsorteerder/bezorger heeft gewerkt, heeft zich ziek gemeld met pols- en knieklachten. Na een eerstejaars Ziektewet (ZW)-beoordeling heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante geen recht meer heeft op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de beëindigingsdatum van de uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is verricht. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwijfelen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het Uwv terecht de uitlooptermijn heeft vastgesteld op basis van het voornemen tot beëindiging van de uitkering, en niet op de datum van het bestreden besluit. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.