ECLI:NL:CRVB:2016:1864
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellante ontving sinds 13 juni 2012 bijstand, maar na een melding van haar ex-echtgenoot over vermeende zwartwerkzaamheden, heeft de gemeente Hengelo een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken over haar bankrekening en geregistreerde voertuigen. Het college van burgemeester en wethouders van Almelo heeft daarop de bijstand ingetrokken en kosten teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de intrekking van de bijstand over de periode van 22 maart 2013 tot 30 september 2013 in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van op geld waardeerbare werkzaamheden en dat het college had moeten afzien van terugvordering op grond van dringende redenen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante in de te beoordelen periode wel degelijk op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, en dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het nader besluit ongegrond. De Raad concludeert dat appellante niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand en dat de terugvordering gerechtvaardigd is.