ECLI:NL:CRVB:2016:1789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
13-2961 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgzwaartepakket ZZP GGZ04C en VN-Gehandicaptenverdrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond verklaarde. Appellante, geboren in 1946, lijdt aan schizofrenie van het gedesorganiseerde type en heeft aanspraak gemaakt op zorg zoals opgenomen in het Zorgzwaartepakket (ZZP) GGZ04C. Het CIZ had eerder een indicatie verleend voor dit pakket, maar appellante betwistte dat dit pakket haar zorgbehoefte adequaat dekt en stelde dat zij recht heeft op een ZZP GGZ05C met additionele uren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het CIZ zich terecht heeft gebaseerd op het advies van medisch adviseur Laane, dat zorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad concludeert dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de stelling van appellante ondersteunen dat er sprake is van ernstiger gedragsproblematiek dan door het CIZ is aangenomen. De Raad bevestigt dat het ZZP GGZ04C het meest passend is voor appellante, gezien haar beperkingen en zorgbehoefte. Het beroep op het VN-Gehandicaptenverdrag wordt verworpen, omdat de regelgeving ten tijde van het bestreden besluit nog niet door Nederland was geratificeerd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

13/2961 AWBZ
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
8 mei 2013, 12/88 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Souman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft [naam] , werkzaam bij Belangenbehartiger.nl, het hoger beroep voortgezet en nadere stukken ingediend, waaronder een rapport van [BV] van 10 september 2015.
CIZ heeft op 14 en 22 december 2015 op de nadere stukken van appellante gereageerd. Hierbij heeft CIZ een medisch advies van 10 december 2015 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016, waar C.C. Dol en H. Zeeman-Teeuwissen, werkzaam bij Welpart, voor appellante zijn verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt, T. Hoolsema en drs. L.E.M. Vermeulen, arts/medisch adviseur CIZ.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1946, is bekend met schizofrenie van het gedesorganiseerde type, een leveraandoening en urine incontinentie. Zij woont bij haar broer en diens partner.
1.2.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellante een indicatie verleend voor een Zorgzwaartepakket (ZZP) GGZ04C, klasse 7, voor de periode van 14 september 2011 tot en met 13 september 2026.
1.3.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft CIZ het tegen het besluit van 21 september 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Hangende het tegen het besluit van 5 december 2011 ingestelde beroep heeft CIZ dit besluit op 5 maart 2012 ingetrokken. Medisch adviseur H.M. Laane heeft vervolgens nader onderzoek verricht en op 14 mei 2012 een rapport uitgebracht.
1.5.
Bij besluit van 23 mei 2012 (bestreden besluit) heeft CIZ het tegen het besluit van
21 september 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat het bij een ZZP GGZ04C behorende cliëntprofiel voor appellante het best passend is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 5 december 2011, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat niet in geschil is dat appellante is aangewezen op verblijf en dat zij slechts aanspraak heeft op een ZZP en niet op aanvullende zorg. Hierbij heeft de rechtbank verwezen naar rechtspraak van de Raad (uitspraak van 26 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3825 en uitspraak van 13 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4069).
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Appellante heeft, onder verwijzing naar het rapport van [BV] van 10 september 2015, aangevoerd dat zij in aanmerking moet worden gebracht voor een ZZP GGZ05C met (afgerond) 20 additionele uren. Met een beroep op het Verdrag van New York van 13 december 2006, inzake de rechten van personen met een handicap, Trb. 2007, 169 (VN‑Gehandicaptenverdrag) voert appellante aan dat zij, in afwijking van de rechtspraak van de Raad, naast het ZZP GGZ05C in aanmerking komt voor deze additionele uren. Nederland heeft het VN-Gehandicaptenverdrag ondertekend en mag daarom, gelet op artikel 18 van het Weens Verdragenverdrag, geen wetten of beleid maken in strijd met doel en strekking van dit verdrag. Nu het sinds 1 januari 2012 voor verzekerden met een indicatie voor een ZZP GGZ volgens nieuwe regelgeving niet meer mogelijk is om meer zorg geïndiceerd en verzilverd te krijgen, is de situatie van appellante verslechterd ten opzichte van de situatie voor 1 januari 2012 en is de nieuwe regelgeving in strijd met het VN- Gehandicaptenverdrag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante aanspraak heeft op zorg zoals is opgenomen in het ZZP GGZ04C omdat dit behoort bij het cliëntprofiel waarin zij het beste past.
4.2.1.
Aan het bestreden besluit ligt het rapport van medisch adviseur Laane van 14 mei 2012 ten grondslag. Laane heeft na dossieronderzoek en telefonisch overleg met behandelend psychiater W. Bohlmeijer geconcludeerd dat sprake is van een dominante grondslag psychiatrie en een nevengrondslag somatiek. Appellante mist elk decorum en is afhankelijk van aansturing door familieleden. Deze hebben de situatie redelijk onder controle. Er is een noodzaak voor een 24-uurs beschermende omgeving. Er is sprake van fors verminderd psychisch functioneren met verlaagd psychosociaal welbevinden met wisselende oriëntatiestoornissen en licht probleemgedrag dat in de thuissituatie goed hanteerbaar is. Er bestaan forse beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en maatschappelijk leven, lichte beperkingen op het gebied van bewegen/verplaatsen en matige beperkingen op het gebied van persoonlijke verzorging. Appellante heeft hulp nodig zowel bij aan/uitkleden als bij douchen.
4.2.2.
De Raad is van oordeel dat CIZ het bestreden besluit mocht baseren op het advies van Laane. Dit advies is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en niet gebleken is dat aan de juistheid van het medisch advies zou moeten worden getwijfeld. De Raad acht van belang dat ernstiger gedragsproblematiek dan CIZ heeft aangenomen, waarvan de broer van appellante en diens partner als zorgverleners stellen dat die aanwezig is, niet wordt onderbouwd met objectieve medische gegevens. Ook de medisch adviseur en de indicatiesteller van [BV] hebben, ondanks vier huisbezoeken, geen ernstige gedragsproblematiek bij appellante waargenomen en vastgesteld. Ook is niet gebleken dat de zorgverleners bij psychiater Bohlmeijer hebben gemeld dat de gedragsproblematiek ernstiger is dan door hem wordt ingeschat en dat daarop, bijvoorbeeld door het aanpassen van medicatie, zou moeten worden ingegrepen. Drs. Vermeulen heeft hierover ter zitting toegelicht dat bij de vorm van schizofrenie waarmee appellante bekend is de problematiek in het begin pieken kent, weliswaar niet weg gaat, maar dat deze zich op langere termijn stabiliseert.
4.3.
Naar het oordeel van de Raad heeft CIZ met het bestreden besluit en de gegeven toelichting ter zitting genoegzaam gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van ernstige gedragsproblematiek die mede door intensieve begeleiding voortdurend moet worden gereguleerd, zoals vermeld in het clientprofiel dat hoort bij ZZP GGZ05C. CIZ heeft eveneens genoegzaam gemotiveerd dat ZZP GGZ04C, waarin de begeleiding mede is gericht op het beheersbaar houden van de aanwezige gedragsproblematiek en het omgaan met defecten, het pakket is dat hoort bij het cliëntprofiel waarin appellante, gelet op haar beperkingen en zorgbehoefte het best past.
4.4.
Op grond van de sinds 1 januari 2012 geldende bepaling in artikel 1a, tweede lid, van de regeling zorgaanspraken AWBZ (Rza) kunnen verzekerden met een ZZP GGZ niet (langer) in aanmerking komen voor meer zorg. Met betrekking tot het VN-Gehandicaptenverdrag geldt dat dit verdrag, hoewel het op 3 mei 2008 in werking is getreden, ten tijde van het bestreden besluit nog niet door Nederland is geratificeerd. Het beroep dat appellante op artikel 18 van het Weens Verdragenverdrag heeft gedaan, slaagt niet. Niet gebleken is dat artikel 1a, tweede lid, aanhef en onder a, van de Rza niet in overeenstemming is met doel en strekking van het VN-Gehandicaptenverdrag.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) J.R. van Ravenstein
mo