ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/5183 AWBZ + 12/5552 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van CIZ om meer zorg te indiceren onder de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van betrokkene en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de indicatie van zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Betrokkene, die lijdt aan ernstige gezondheidsproblemen, heeft een aanvraag ingediend voor zorgindicatie, maar CIZ heeft deze aanvraag beperkt tot een zorgzwaartepakket, wat betekent dat niet alle benodigde zorg werd geïndiceerd. De Raad heeft vastgesteld dat de wetgever met de wijziging van de regelgeving per 1 januari 2012 de bevoegdheid van CIZ om meer zorg te indiceren heeft beperkt. Dit is in lijn met de beleidsvrijheid van de regelgever, die ervoor heeft gekozen om de aanspraken op zorg te reguleren. De Raad heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat betrokkene niet volledig in zijn zorgbehoefte wordt voorzien, niet betekent dat CIZ buiten zijn bevoegdheid is getreden. De Raad heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel verworpen, omdat betrokkene niet in een slechtere positie is komen te verkeren door de wijzigingen in de regelgeving. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar de Raad heeft de eerdere beslissing van CIZ bevestigd, wat betekent dat de indicatie van zorg zoals vastgesteld door CIZ blijft staan.

Uitspraak

12/5183 AWBZ, 12/5552 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 september 2012, 09/1932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Datum uitspraak: 13 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om versnelde behandeling gedaan.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
CIZ heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. Voor betrokkene zijn verschenen mr. Vermaat en [naam echtgenote], de echtgenote van betrokkene. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Heuvelman-Koedood, mr. H. Siero en J. Henneveld.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1951, heeft progressieve multiple sclerose, een subtotale tetraplegie met ernstige spasticiteit en het syndroom van Horton. Hij is voor zijn dagelijkse verzorging volledig afhankelijk van anderen.
1.2. Namens betrokkene is op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een verkort aanvraagformulier Zorg ingevuld, waarop als gevraagde indicaties zijn aangekruist Persoonlijke verzorging, Verpleging en Ondersteunende begeleiding algemeen. De aanvraag is op 11 augustus 2008 door CIZ in behandeling genomen.
1.3. Bij besluit van 22 september 2008 heeft CIZ betrokkene voor de periode van 25 september 2008 tot en met 12 november 2008 geïndiceerd in functies en klassen en voor de periode van 13 november 2008 tot en met 13 november 2013 voor Zorgzwaartepakket LG07.
1.4. Bij besluit van 4 juni 2009 (besluit 1) heeft CIZ het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. De grondslag van het Zorgzwaartepakket wordt gewijzigd in VV08 voor de periode van 13 november 2008 tot en met 13 november 2013. De indeling in functies en klassen voor de periode van 25 september 2008 tot en met 12 november 2008 wordt gehandhaafd.
1.5. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen besluit 1.
1.6. Hangende het beroep heeft CIZ besluit 1 bij beslissing op bezwaar van 19 mei 2011 (besluit 2) ingetrokken en betrokkene voor de periode van 25 september 2008 tot en met 31 december 2010 geïndiceerd in functies en klassen en voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 november 2013 voor Zorgzwaartepakket VV08 zonder additionele uren.
1.7. Hangende het beroep heeft CIZ besluit 2 bij beslissing op bezwaar van 25 november 2011 (besluit 3) ingetrokken en betrokkene voor de periode van 25 september 2008 tot en met 31 december 2010 geïndiceerd in functies en klassen en voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 november 2013 voor Zorgzwaartepakket VV08 met 35 additionele uren voor Persoonlijke verzorging.
1.8. Hangende het beroep heeft CIZ besluit 3 bij beslissing op bezwaar van 30 november 2011 (besluit 4) ingetrokken en betrokkene voor de periode van 25 september 2008 tot en met 31 december 2010 geïndiceerd in functies en klassen en voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 november 2013 voor Zorgzwaartepakket VV08 met 38 additionele uren voor Persoonlijke verzorging.
1.9. Hangende het beroep heeft CIZ besluit 4 bij beslissing op bezwaar van 21 februari 2012 (besluit 5) ingetrokken en betrokkene voor de periode van 25 september 2008 tot en met 31 december 2010 geïndiceerd in functies en klassen, voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 voor Zorgzwaartepakket VV08 met 38 additionele uren voor Persoonlijke verzorging en voor de periode van 1 januari 2012 tot 13 november 2012 voor Zorgzwaartepakket VV08.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen de besluiten 1 tot en met 4 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen besluit 5 gegrond verklaard voor zover het de ingangsdatum van de geïndiceerde additionele zorguren betreft.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de wetgever, gelet op de tekst van de regelgeving, uitdrukkelijk heeft beoogd om meer zorg dan is begrepen in het voor de zorgvrager geïndiceerde zorgzwaartepakket uit te zonderen van zorg waarop de AWBZ aanspraak geeft. Zij heeft daartoe onder meer een beroep gedaan op het met ingang van 1 januari 2012 gewijzigde artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit (Zib) en de daarbij behorende nota van toelichting (Stb. 2011, 665). De beroepsgrond dat voor de beoogde uitzondering wijziging van de AWBZ en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met wijziging van het Zib heeft zij verworpen. Uit de artikelen 6 en 9a van de AWBZ vloeit voort dat de wetgever de bevoegdheid om de aanspraak op zorg nader te regelen heeft neergelegd bij de Kroon. Die bevoegdheid is uitgeoefend door met ingang van 1 januari 2011 in het Bza tot uitdrukking te brengen dat de aanspraak op zorg bij Verblijf in een instelling de vorm heeft van een pakket aan zorg (zorgzwaartepakket) en niet meer die van een optelsom van zorgfuncties. Die bevoegdheid is verder uitgeoefend door met ingang van 1 januari 2012 in artikel 2, onder c, van het Zib te bepalen dat meer zorg dan die welke is begrepen in het zorgzwaartepakket, niet langer een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vorm van zorg is, als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ, waarvoor een indicatie kan worden gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het indicatieorgaan, als gevolg daarvan, met ingang van 1 januari 2012 niet meer bevoegd is om meer zorg te indiceren. Dat dit ertoe kan leiden dat niet volledig wordt tegemoetgekomen aan de objectieve zorgbehoefte van de verzekerde is een gevolg dat de materiële wetgever kennelijk voor ogen heeft gestaan. De rechtbank heeft daaraan ten overvloede nog toegevoegd dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met ingang van 1 januari 2012 in artikel 1a van de Regeling zorgaanspraken AWBZ (Rza) heeft geregeld dat de verzekerde onder omstandigheden recht heeft op meer zorg, waarvoor hij zich tot de zorgverzekeraar kan wenden. Het standpunt van betrokkene dat de zorgverzekeraar zich daarmee op het terrein van de indicatiestelling begeeft, heeft de rechtbank juist geacht, maar zij heeft geoordeeld dat de hogere regelgeving zich daartegen niet verzet.
De rechtbank heeft voorts ook de beroepsgrond verworpen dat CIZ het verbod van reformatio in peius heeft geschonden door de indicatie in de beslissing op bezwaar op te knippen in verschillende perioden. Betrokkene is daardoor niet benadeeld, nu in het primaire besluit in het geheel geen additionele zorg was geïndiceerd. Voorts heeft zij de beroepsgrond verworpen dat de aanspraak van betrokkene beoordeeld moet worden naar de wet- en regelgeving, zoals die luidde ten tijde van het primaire besluit. Nu in de wijzigingen van het Zi, het Bza en de Rza geen overgangsrecht is bepaald, brengt artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht mee dat het primaire besluit wordt heroverwogen met inachtneming van het ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende recht. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het CIZ vrijstond om de beslissing op bezwaar hangende beroep te wijzigen. Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel staan daaraan in het onderhavige geval niet in de weg, nu betrokkene door die wijzigingen niet is benadeeld. De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen omdat dit onvoldoende was gemotiveerd en onderbouwd. De rechtbank heeft besluit 5 vernietigd ten aanzien van de ingangsdatum van de verlaging van de additionele uren en heeft bepaald dat CIZ in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De verlaging kan op zijn vroegst met ingang van 21 februari 2012, de datum van besluit 5, vastgesteld worden. Ten aanzien van de omvang van de additionele zorguren voor de functie Persoonlijke verzorging en de functie Begeleiding groep heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene aan de hand van de adviesrapporten van Welpart B.V. van 31 januari 2012 en 18 juni 2012 en informatie van de behandelend neuroloog heeft berekend dat zij gelet op zijn zorgbehoefte aanzienlijk meer uren nodig heeft. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient CIZ de genoemde rapporten en de informatie van de neuroloog, die zijn aan te merken als contra-expertisen, te betrekken.
3.1. Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kern van het hoger beroep van betrokkene is dat betwist wordt dat CIZ zich sinds 1 januari 2012 bij de indicatie ten behoeve van verzekerden met een verblijfsindicatie dient te beperken tot een indicatie in de vorm van een zorgzwaartepakket en dat CIZ, gelet op het Zib, niet bevoegd is om voor die verzekerde meer zorg te indiceren. Betrokkene heeft aangevoerd dat de met ingang van 1 januari 2012 gewijzigde regelgeving strijdig is met (het systeem van) de AWBZ en het Bza, omdat deze ertoe leidt dat slechts een deel van de objectieve zorgbehoefte van de verzekerde wordt geïndiceerd. Dat voor een deel van de verzekerden de mogelijkheid bestaat om zich op grond van de Rza tot de zorgverzekeraar te wenden voor meer zorg doet daaraan niet af. Enerzijds omdat die mogelijkheid slechts bestaat voor verzekerden met een in de Rza genoemd zorgzwaartepakket, en niet voor alle verzekerden met een zorgzwaartepakket, anderzijds omdat voor die meer zorg een drempel geldt van 25% van die zorg. Aangezien voorts voor het bepalen van de aanspraak op meer zorg een advies van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) nodig is, wordt het wettelijk systeem doorkruist, nu indicatiestelling in dat systeem is voorbehouden aan CIZ. Dit geldt te meer nu een deel van de indicatiestelling, het indiceren van zorg in de vorm van een zorgzwaartepakket, wel aan CIZ voorbehouden blijft en een deel, de meer zorg die niet is begrepen in het zorgzwaartepakket, wordt overgelaten aan het CCE, waarbij CIZ het in de hand heeft - door de keuze voor een niet in de Rza genoemd zorgzwaartepakket - de toegang tot meer zorg op grond van de Rza af te sluiten. Betrokkene heeft in dit verband tevens naar voren gebracht dat artikel 9b, derde lid, van de AWBZ is geschonden doordat geen algemene maatregel van bestuur is vastgesteld die de onafhankelijke beoordeling van de aanspraak op meer zorg waarborgt.
Betrokkene heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Doordat CIZ lopende de procedure steeds nieuwe besluiten heeft genomen worden alleen die verzekerden die in beroep zijn gegaan geconfronteerd met de nieuwe regelgeving en zij die dat niet hebben gedaan niet. Indien CIZ aanstonds de juiste indicatie zou hebben gesteld, dan zou deze geheel in functies hebben geluid, dan wel de vorm hebben gehad van een zorgzwaartepakket met additionele uren. Pas na het verstrijken van de looptijd van die indicatie zou de nieuwe regelgeving toegepast hebben mogen worden. Op die manier wordt een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt binnen de groep van verzekerden met een zorgzwaartepakket plus additionele uren, aangezien dit onderscheid uitsluitend berust op het instellen van beroep. Tevens is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De bevoegdheid van CIZ om een indicatiebesluit ambtshalve te herzien bestaat alleen om (evidente) fouten te herstellen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zou aanstonds de juiste indicatie zijn gesteld, dan zou deze zijn gesteld in de vorm van functies, dan wel een zorgzwaartepakket met additionele zorguren.
Ten slotte is aangevoerd dat CIZ de aanvraag, voor zover deze meer zorg betreft, had moeten doorsturen naar de zorgverzekeraar/het zorgkantoor.
3.2. In verweer heeft CIZ benadrukt dat met de wijziging van de wet- en regelgeving per
1 januari 2012 niet meer alle zorg kan worden geïndiceerd die de zorgvrager nodig heeft. De indicatiebevoegdheid van CIZ is beperkt doordat de meer zorg met ingang van die datum niet meer is aangewezen als zorg als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ. Verder is aangevoerd dat betrokkene door hangende beroep genomen nieuwe besluiten niet in een slechtere positie is komen te verkeren, zodat geen sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. CIZ heeft er verder op gewezen dat de onafhankelijkheid van de beoordeling van de aanspraak op meer zorg dan is begrepen in het zorgzwaartepakket voldoende is gewaarborgd, omdat deze niet door de zorgverzekeraar, maar door het zorgkantoor geschiedt.
3.3. CIZ heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak onder meer naar voren gebracht dat de rechtbank besluit 5 had moeten vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen, nu betrokkene, met de afgifte van de budgetgarantie en de omstandigheid dat zij in 2012 net als in 2011 volledig in de zorgbehoefte wordt voorzien, geen belang meer heeft bij het opnieuw vaststellen van de aanspraak op additionele zorg.
3.4. Betrokkene heeft in verweer gesteld dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet heeft geoordeeld dat hij geen procesbelang meer mag bij een rechterlijk oordeel, maar dat hij geen feitelijk belang meer had over de jaren tot en met 2011. Voor 2012 stelt betrokkene zich op het standpunt dat CIZ alle benodigde zorg dient te indiceren, al dan niet bovenop het ZZP, omdat alleen CIZ de aanspraak op zorg kan vaststellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De relevante wet- en regelgeving luidt met ingang van 1 januari 2012 als volgt.
Artikel 6 van de AWBZ:
1. De verzekerden hebben aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Tot deze zorg behoren voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende
tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat, geregeld, en kunnen voor het tot gelding brengen van de aanspraken voorwaarden worden gesteld. (...)
Artikel 9a van de AWBZ:
1. Burgemeester en wethouders voorzien erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg. (…)
Artikel 9b van de AWBZ:
1. Aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, bestaat slechts indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen. (...)
3. De aanspraak op andere vormen van zorg dan die zijn aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, kan slechts tot gelding worden gebracht voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, daarop naar aard, inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld door wie en op welke wijze wordt beoordeeld of de verzekerde aangewezen is op een bepaalde vorm van zorg. Deze regels zijn zodanig dat wordt gewaarborgd dat de beoordeling onafhankelijk geschiedt. (…)
Aan artikel 6 van de AWBZ is uitvoering gegeven door vaststelling van het Bza.
Artikel 2 van het Bza:
1. De verzekerde heeft, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, aanspraak op:
a. persoonlijke verzorging als omschreven in artikel 4;
b. verpleging als omschreven in artikel 5;
c. begeleiding als omschreven in artikel 6;
d. behandeling als omschreven in artikel 8;
e. verblijf als omschreven in artikel 9;
f. kortdurend verblijf als omschreven in artikel 9a;
g. vervoer als omschreven in artikel 10; (...)
3. De aanspraak op zorg bestaat slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
4. Bij ministeriële regeling kan de aanspraak op de zorg, bedoeld in het eerste lid, nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden.
Artikel 9 van het Bza:
1. Verblijf omvat verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling, voor een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, indien die verzekerde aangewezen is op een beschermende woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht. (...)
Artikel 1 van het Zib:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (...)
b. indicatieorgaan: een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ; (…)
d. indicatiebesluit: het besluit van een indicatieorgaan waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang een zorgvrager in aanmerking komt voor een of meer vormen van zorg als
bedoeld in artikel 2;
e. het besluit: het Besluit zorgaanspraken AWBZ;
f. cliëntprofiel: een profiel van zorgvragers met een vergelijkbare zorgbehoefte en beperkingen op dezelfde terreinen, bij wie de verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen naar aard en inhoud overeenkomen en die op verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, of artikel 13, tweede lid, van het besluit zijn aangewezen;
h. zorgzwaartepakket: naar aard, inhoud en omvang bij een cliëntprofiel passende, samenhangende zorg als omschreven op grond van het besluit.
Artikel 2 van het Zib:
Als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ worden aangewezen de vormen van zorg, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6, 8, 9, eerste en tweede lid, 9a, 10, 13, tweede lid, en 34 van het besluit, met uitzondering van: (...)
c. de zorg, bedoeld in artikel 9 of 13, tweede lid, van het besluit, voor zover het meer zorg betreft dan is begrepen in het voor de zorgvrager geïndiceerde zwaartepakket. (…)
Artikel 13 van het Zib:
1. Indien een zorgvrager is aangewezen op een vorm van zorg of vormen van zorg als bedoeld in artikel 2, worden in het indicatiebesluit aangegeven:
a. de vorm van zorg of vormen van zorg waarop de zorgvrager is aangewezen,
b. de aandoening, beperking of handicap als gevolg waarvan de zorgvrager op de vorm van zorg of vormen van zorg is aangewezen, en
c. de hoeveelheid zorg in tijd per zorgvorm.
2. In afwijking van het eerste lid worden indien een zorgvrager is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het besluit in het indicatiebesluit aangegeven:
a. het verblijf of voortgezet verblijf met de daarbij behorende samenhangende zorg waarop de zorgvrager is aangewezen,
b. de aandoening, beperking of handicap als gevolg waarvan de zorgvrager op het verblijf of voortgezet verblijf met de daarbij behorende samenhangende zorg is aangewezen,
c. het bij de zorgvrager best passende cliëntprofiel, en
d. het daarbij behorende zorgzwaartepakket.
3. In het indicatiebesluit wordt aangegeven met ingang van welke datum de zorgvrager op de geïndiceerde vorm van zorg of vormen van zorg is aangewezen.
4. Indien een indicatieorgaan van mening is dat andere professionele zorg dan de zorg, bedoeld in artikel 2, noodzakelijk, dan wel mede noodzakelijk is, geeft het indicatieorgaan daarover zo mogelijk advies.
Aan artikel 2, vierde lid, van het Bza is uitvoering gegeven door de Rza
Artikel 1 van de Rza:
In deze regeling wordt verstaan onder: (...)
e. cliëntprofiel: een profiel als omschreven in bijlage 2 van deze regeling, van zorgvragers met een vergelijkbare behoefte aan met verblijf samenhangende zorg en met vergelijkbare beperkingen op dezelfde terreinen, bij wie de verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen naar aard en inhoud overeenkomen;
f. zorgzwaartepakket: naar aard, inhoud en omvang bij een cliëntprofiel passende samenhangende zorg als omschreven in bijlage 2 van deze regeling.
Artikel la van de Rza:
1. De verzekerde die is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van het Besluit of op voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Besluit heeft aanspraak op zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket, behorend bij het cliëntprofiel waarin hij het best past.
2. De verzekerde heeft aanspraak op meer zorg dan waarop hij op grond van het eerste lid aanspraak heeft, voor zover naar het oordeel van de zorgverzekeraar meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg en:
a. de verzekerde die is aangewezen op zorgzwaartepakket VG-5, VG-7, VG-8, LG-5, LG-7, ZG-3 auditief, ZG-5 visueel, LVG-4, LVG-5 of SGLVG een behoefte aan zorg heeft die minimaal 25% hoger is dan de in dat zorgzwaartepakket opgenomen zorg, (...).
4.2. Gelet op de stukken en het verhandelde op de zitting staat vast dat tussen partijen thans nog in geschil is of de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat CIZ met ingang van 1 januari 2012 niet bevoegd is om in aanvulling op een zorgzwaartepakket meer zorg te indiceren dan is begrepen in het in aanmerking komende zorgzwaartepakket. Verder is nog in geschil of sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel en of CIZ de aanvraag voor een deel had moeten doorsturen naar de zorgverzekeraar.
Daarnaast is in geschil, door het hoger beroep van CIZ, de vraag of de rechtbank CIZ terecht een opdracht heeft gegeven om de omvang van de voor betrokkene geïndiceerde additionele zorguren over de periode van 1 januari 2012 tot 21 februari 2012 opnieuw te heroverwegen.
4.3. De beroepsgrond dat CIZ wel bevoegd is om na 1 januari 2012 meer zorg te indiceren dan is begrepen in een zorgzwaartepakket slaagt niet.
4.3.1. Artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ houdt in dat het indicatieorgaan besluit of een verzekerde is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg. Het in die bepaling bedoelde indicatieorgaan is CIZ. De in die bepaling bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Zib. Artikel 2 van het Zib wijst Verblijf, als bedoeld in artikel 9 of 13, tweede lid, van het Bza aan als een vorm van zorg waarvoor CIZ besluit of de verzekerde daarop is aangewezen, met uitzondering van meer zorg dan is begrepen in het voor de zorgvrager geïndiceerde zorgzwaartepakket. Dit betekent dat meer zorg niet is aangewezen als AWBZ-zorg die CIZ kan indiceren, zodat CIZ niet bevoegd is om meer zorg te indiceren.
4.3.2. Het standpunt dat dit in strijd is met het wettelijk systeem aangezien dit onderscheid maakt tussen indicatiestelling en zorgrealisering, wordt niet gedeeld. Uit de tekst van artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ vloeit voort dat het in artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bedoelde vereiste van indicatiestelling alleen geldt voor vormen van AWBZ-zorg die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Dit impliceert dat dit vereiste niet geldt voor niet aangewezen vormen van AWBZ-zorg.
Deze uitleg vindt behalve in de tekst van deze bepalingen mede steun in de eerste volzin van artikel 9b, derde lid, van de AWBZ dat tot uitdrukking brengt dat de aanspraak op andere vormen van zorg, dan die ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ zijn aangewezen, slechts onder bepaalde voorwaarden tot gelding kan worden gebracht. Voor de niet ingevolge artikel 9a, eerste lid, aangewezen vormen van AWBZ-zorg kan bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld door wie en op welke wijze wordt beoordeeld of de verzekerde op die zorg is aangewezen. Deze regels dienen zodanig te zijn dat gewaarborgd dat de beoordeling onafhankelijk geschiedt. Dat deze algemene maatregel van bestuur niet is vastgesteld, doet er niet aan af dat er aanspraken op AWBZ-zorg kunnen bestaan waarvoor het indicatievereiste niet geldt. Artikel 9b, derde lid, van de AWBZ schrijft niet voor dat een algemene maatregel van bestuur moet worden vastgesteld.
4.3.3. Aard, inhoud en omvang van de aanspraak op AWBZ-zorg, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de AWBZ, worden ingevolge artikel 6, tweede lid, van de AWBZ, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld. Daarbij kunnen volgens die bepaling voor het tot gelding brengen van de aanspraken voorwaarden worden gesteld. Dit geldt voor alle vormen van AWBZ-zorg, ongeacht de vraag of voor het tot gelding kunnen brengen van de aanspraak het in artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bedoelde vereiste van indicatiestelling geldt. De in artikel 6, tweede lid, van de AWBZ bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bza. Bij en krachtens de artikelen 2, 9 en 13 van het Bza wordt de aanspraak op zorg in de vorm van verblijf en voortgezet verblijf geregeld. Artikel 2, vierde lid, van het Bza houdt in dat de aanspraak bij ministeriële regeling nader kan worden geregeld en dat deze afhankelijk kan worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden. Artikel 1a, eerste lid, van deze regeling, het Rza, houdt in dat de verzekerde die is aangewezen op verblijf of voortgezet verblijf aanspraak heeft op zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket, behoren bij het cliëntprofiel waarin hij het beste past. Met ingang van 1 januari 2012 is in het tweede lid van dat artikel bepaald dat de verzekerde die is aangewezen op zorgzwaartepakket VG-5, VG-7, VG-8, LG-5, LG-7, ZG-3 auditief, ZG-5 visueel, LVG-4, LVG-5 of SGLVG en een behoefte aan zorg heeft die minimaal 25% hoger is dan de in zijn zorgzwaartepakket opgenomen zorg, aanspraak heeft op meer zorg voor zover deze naar het oordeel van de zorgverzekeraar nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg.
4.3.4. Uit de nota van toelichting bij het besluit van 21 december 2011 tot wijziging van onder meer het Zib (Stb. 2011, 665) volgt dat het de regering voor ogen heeft gestaan dat de verzekerde zich voor meer zorg tot zijn zorgverzekeraar kan wenden en dat hij tegen een gegeven beschikking bezwaar kan maken en beroep kan instellen. Dit geldt volgens de nota van toelichting niet alleen voor zorg in natura, maar ook voor zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget.
4.3.5. Met de in 4.3.3 en 4.3.4 bedoelde (nadere) regeling van de aard, omvang en inhoud van de aanspraken op AWBZ-zorg is de regelgever niet buiten de grenzen van zijn bevoegdheid getreden. De omstandigheid dat die aanspraken daardoor naar de groep van verzekerden en omvang zijn beperkt, maakt dat, hoe schrijnend dat ook kan zijn voor verzekeren die op objectieve gronden op meer zorg zijn aangewezen maar deze door de inhoud van het Rza niet meer kunnen ontvangen, niet anders nu dat binnen de beleidsvrijheid van de regelgever valt.
4.3.6. Voor zover betrokkene heeft aangevoerd dat niet gewaarborgd is dat de beoordeling van de aanspraak op meer zorg onafhankelijk geschiedt, wijst de Raad er op dat noch artikel 2 van het Bza noch artikel 2 van de Rza de aanspraak op meer zorg afhankelijk stelt van een voorafgaande onafhankelijke beoordeling van de noodzaak ervan. Artikel 9b, derde lid, van de AWBZ maakt dat niet anders, aangezien uit die bepaling niet voortvloeit dat een algemene maatregel van bestuur moet worden vastgesteld waarin de onafhankelijkheid van de beoordeling van de aanspraken is gewaarborgd.
4.4. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. De omstandigheid dat CIZ tot een nadere beoordeling komt naar aanleiding van gemaakt bezwaar of ingesteld beroep, maakt dat geen sprake is van gelijke gevallen.
4.5. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel wordt eveneens verworpen. Bij het primaire besluit van 29 februari 2008 is uitsluitend een zorgzwaartepakket geïndiceerd. Bij besluit 5 is tevens additionele zorg geïndiceerd. Dit maakt dat betrokkene door dit besluit niet in haar rechtszekerheid is geschaad, of dat opgewekte verwachtingen zijn beschaamd. Evenmin is de rechtszekerheid van betrokkene geschaad doordat CIZ het indicatiebesluit ambtshalve heeft herzien. Het staat een bestuursorgaan vrij om een aangevochten besluit ambtshalve te herzien op de grond dat daaraan gebreken kleven, mits de rechtszekerheid van de aanvrager daardoor niet wordt geschaad. In dit geval is daarvan niet gebleken.
4.6. De beroepsgrond dat CIZ de aanvraag naar de zorgverzekeraar/het zorgkantoor had moeten doorzenden voor zover deze betrekking heeft op meer zorg, faalt. Ten tijde van de aanvraag was CIZ nog bevoegd om over de behoefte aan additionele zorg te beslissen. Zie de uitspraak van de Raad van 26 oktober 2011, LJN BU3825.
4.7. Uit de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden bevestigd.
5.1. De Raad stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het rechtszekerheidsbeginsel er in dit geval aan in de weg staat om de verlaging van het aantal additionele uren met terugwerkende kracht vast te stellen. Dit betekent dat de verlaging van de additionele uren van betrokkene pas op zijn vroegst met ingang van 21 februari 2012, de datum van besluit 5, kan ingaan. Anders dan de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat het voorgaande niet meebrengt dat de omvang van de additionele uren over de periode 1 januari 2012 tot 21 februari 2012 opnieuw dient te worden beoordeeld met inachtneming van de inmiddels beschikbare medische informatie. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt in het onderhavige geval mee dat besluitvorming met terugwerkende kracht ten nadele van betrokkene niet is toegestaan, zodat tot de datum van besluit 5 dient te worden uitgegaan van de reeds toegekende (additionele) zorg aan betrokkene. Het hoger beroep van CIZ slaagt derhalve in zoverre.
5.2. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat CIZ een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij CIZ is opgedragen een nieuwe
beslissing op bezwaar te nemen;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P Venema en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Rikhof
HD