ECLI:NL:CRVB:2016:1762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
15/1756 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van studieschuld op basis van de Wet studiefinanciering 2000

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot kwijtschelding van een studieschuld door appellante, die haar diploma niet heeft behaald en daardoor niet in staat is om de schuld af te lossen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had het verzoek afgewezen, en de rechtbank had deze afwijzing bevestigd. Appellante stelde dat haar situatie zo bijzonder was dat de minister het verzoek had moeten toewijzen, vooral gezien haar psychische klachten en de gevolgen van het aanvragen van de studiefinanciering.

De Raad oordeelde dat de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) slechts in specifieke gevallen kwijtschelding voorziet, namelijk bij het einde van de aflosfase of bij overlijden van de debiteur. De minister hanteert daarnaast een hardheidsclausule die kwijtschelding kan verlenen in vier specifieke situaties, waaronder terminale ziekte en ernstige geestelijke handicap. De Raad concludeerde dat appellante's situatie niet onder deze categorieën viel en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De uitspraak bevestigde dat het beleid van de minister niet onredelijk is en dat appellante niet kon aantonen dat haar omstandigheden zo uitzonderlijk waren dat het beleid niet gevolgd kon worden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1756 WSF
Datum uitspraak: 11 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 januari 2015, 14/5084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Appellante is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) waarbij de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 29 januari 2014 heeft gehandhaafd. Bij dat besluit heeft de minister het verzoek van appellante tot kwijtschelding van haar studieschuld afgewezen.
2. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een zodanig ernstige en bijzondere situatie dat de minister het verzoek om kwijtschelding had moeten toewijzen. Doordat appellante haar diploma niet heeft behaald, zal zij niet voldoende inkomen kunnen verwerven om de schuld in zijn geheel af te lossen. Door haar psychische klachten was appellante op het moment van aanvragen van de studiefinanciering voorts niet in staat de financiële gevolgen van die handeling te overzien. De minister had appellante daarom moeten wijzen op de gevolgen van het aanvragen van de studielening. Appellante wist niet waar ze aan begon en de schuld drukt nu zwaar op haar.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur.
3.2.
De minister voert met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid waarin staat dat ook kwijtschelding wordt verleend indien:
a. de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden;
b. de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;
c. de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie uitzichtloos is.
3.3.
Verder is het de Raad uit de behandeling van een eerdere zaak, die heeft geleid tot de uitspraak van 20 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3068, bekend dat de minister nog een vierde categorie in zijn kwijtscheldingsbeleid hanteert, te weten de debiteur die ernstig (geestelijk) gehandicapt is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraken van
10 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR8524 en 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1421) is het door de minister gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk.
3.4.
Uit de door appellante gedurende de procedure overgelegde (medische) gegevens heeft de minister, in navolging van de adviezen van zijn medisch adviseur F. Knol, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, terecht de conclusie getrokken dat de situatie waarin appellante zich bevindt niet valt onder één van de in het beleid omschreven situaties en evenmin valt onder de in 3.3 omschreven vierde categorie in het beleid. In zo’n geval rest de vraag of de omstandigheden waarin appellante verkeert zodanig bijzonder zijn dat afwijking van het beleid is aangewezen.
3.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat van zo’n situatie geen sprake is. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van het beleid had moeten afwijken is geen sprake. Het is een feit van algemene bekendheid dat leningen en ook studieleningen met rente moeten worden terugbetaald. Ook van andere niet in het beleid verdisconteerde bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
3.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 3.1 tot en met 3.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

MO