ECLI:NL:CRVB:2016:1762
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Kwijtschelding van studieschuld op basis van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek tot kwijtschelding van een studieschuld door appellante, die haar diploma niet heeft behaald en daardoor niet in staat is om de schuld af te lossen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had het verzoek afgewezen, en de rechtbank had deze afwijzing bevestigd. Appellante stelde dat haar situatie zo bijzonder was dat de minister het verzoek had moeten toewijzen, vooral gezien haar psychische klachten en de gevolgen van het aanvragen van de studiefinanciering.
De Raad oordeelde dat de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) slechts in specifieke gevallen kwijtschelding voorziet, namelijk bij het einde van de aflosfase of bij overlijden van de debiteur. De minister hanteert daarnaast een hardheidsclausule die kwijtschelding kan verlenen in vier specifieke situaties, waaronder terminale ziekte en ernstige geestelijke handicap. De Raad concludeerde dat appellante's situatie niet onder deze categorieën viel en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.
De uitspraak bevestigde dat het beleid van de minister niet onredelijk is en dat appellante niet kon aantonen dat haar omstandigheden zo uitzonderlijk waren dat het beleid niet gevolgd kon worden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.