In deze zaak heeft verzoeker, een inwoner van Marokko, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 maart 2015, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 mei 2016 uitspraak gedaan op dit verzoek om herziening. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een herziening van de eerdere uitspraak rechtvaardigen. Het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op het verzoek om herziening geen reactie gegeven en beide partijen zijn niet verschenen op de zitting van 30 maart 2016.
De Raad heeft overwogen dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak alleen kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die de indiener van het verzoek niet bekend waren. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker in zijn verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, maar slechts een herhaling van zijn standpunt dat hij om medische redenen arbeidsongeschikt is. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, omdat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak zonder nieuwe feiten of omstandigheden.
De uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 mei 2016. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.