ECLI:NL:CRVB:2016:1745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontzegging faillissementsuitkering na beëindiging loondoorbetaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde. Appellant was sinds 12 mei 2003 in dienst van zijn werkgeefster, maar viel op 17 januari 2011 uit voor zijn werkzaamheden door ziekte. Vanaf 19 juni 2011 stopte de werkgeefster met het doorbetalen van loon, omdat appellant niet voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen. Appellant verzocht op 6 maart 2013 om een faillissementsuitkering, maar het Uwv wees deze aanvraag af, omdat appellant onvoldoende had gedaan om zijn loon te vorderen. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte de faillissementsuitkering had ontzegd, omdat het Uwv pas ter zitting de juiste grondslag voor de ontzegging naar voren had gebracht. In hoger beroep betwistte appellant de beslissing van de rechtbank, omdat hij meende dat hij alles had gedaan om zijn loon te vorderen en dat de werkgeefster niet traceerbaar was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de werkgeefster terecht het loon had stopgezet en dat appellant geen loonaanspraken meer had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.