ECLI:NL:CRVB:2016:1669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
13-5860 ZVW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens onredelijke afwijzing uitstel zitting

In deze zaak heeft de verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.P.A. Boersma, naar aanleiding van de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van de zitting. De verzoeker, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, stelde dat hij niet in staat was om twee zittingen op dezelfde dag bij te wonen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 april 2016 uitspraak gedaan over dit wrakingsverzoek. De Raad oordeelde dat de afwijzing van het uitstel niet onredelijk was en dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. De verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, en de Raad had hem op 1 februari 2016 geïnformeerd over de zitting op 23 maart 2016. Ondanks dat de verzoeker zijn verzoek om uitstel had ingediend, werd dit afgewezen omdat de procedure al lange tijd aanhangig was en het wenselijk was om de zaak te behandelen. De Raad benadrukte dat de verzoeker in de civiele procedure ook schriftelijk kon reageren zonder aanwezig te zijn. De wrakingsgrond dat de Raad in het verleden vaak de overheid heeft gesteund, werd afgewezen omdat dit niet specifiek betrekking had op de persoon van de rechter. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5860 ZVW-W
Datum uitspraak: 11 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 september 2013, 13/859, in het geding tussen verzoeker en het Zorginstituut Nederland als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen.
Bij aangetekend verzonden brieven van 1 februari 2016 heeft de Raad aan partijen meegedeeld dat het hoger beroep zal worden behandeld ter zitting van 23 maart 2016 door rechter mr. J.P.A. Boersma. De aan verzoeker verzonden kennisgeving is op 29 februari 2016 door de Raad retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”. Bij brieven van 1 maart 2016 heeft de Raad de kennisgeving voor de zitting van 23 maart 2016 opnieuw aan verzoeker verzonden, zowel bij aangetekende brief als per gewone post.
Bij brief gedateerd 7 februari 2016, door de Raad ontvangen op 8 maart 2016, heeft verzoeker verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Verzoeker heeft er daarbij op gewezen dat hij partij is in een civiele procedure waarvan de rolzitting bij de rechtbank Rotterdam eveneens zal plaatsvinden op 23 maart 2016 en dat hij vanwege gezondheidsredenen niet in staat is beide zittingen bij te wonen. De Raad heeft het verzoek om uitstel van de zitting bij brief van 9 maart 2016 afgewezen. Daarbij is vermeld dat de procedure bij de Raad al lange tijd aanhangig is en dat het wenselijk wordt geacht dat deze zaak op 23 maart 2016 ter zitting wordt behandeld. Verder is, onder verwijzing naar de uitnodiging van de rechtbank Rotterdam voor de rolzitting, erop gewezen dat verzoeker in die procedure ook schriftelijk kan reageren en dat hij in dat geval niet op de rolzitting hoeft te verschijnen. Tot slot is vermeld dat als de Raad na de zitting besluit het onderzoek te heropenen, verzoeker daarvan schriftelijk bericht zal ontvangen.
Bij brief van 10 maart 2016 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. Boersma.
Mr. Boersma heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en mr. Boersma zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van
4 april 2016. Verzoeker is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Mr. Boersma is, zoals aangekondigd, evenmin verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb blijkt dat de ratio van het instituut van wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij vanwege een medische aandoening, te weten een posttraumatische stressstoornis, niet in staat is om twee zittingen op één dag bij te wonen. De afwijzing van dit verzoek is volgens verzoeker onredelijk. De lange duur van de procedure moet volledig worden toegerekend aan de Raad. Volgens verzoeker is bij de beoordeling van zijn verzoek om uitstel zijn belang niet meegewogen en is daarbij uitsluitend het belang van de Raad betrokken. Dit brengt mee dat de Raad het geschil niet onafhankelijk kan beoordelen. Daarbij heeft verzoeker opgemerkt dat de Raad in ruim 80 procent van alle hogerberoepsprocedures van 2001 tot heden de kant van de overheid heeft gekozen.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient verder het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissing om al dan niet uitstel van een zitting te verlenen, is een zogeheten procedurele beslissing. Het is vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2517) dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. Een dergelijke beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als daaruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. Van een blijk van vooringenomenheid van mr. Boersma is in dit geval geen sprake, te minder nu uit de beslissing van 9 maart 2016 blijkt dat de zaak na de zitting zo nodig kan worden heropend.
3.3.
De wrakingsgrond dat de Raad in ruim 80 procent van alle hogerberoepsprocedures van 2001 tot heden de kant van de overheid heeft gekozen, ziet niet op de persoon van de behandelend rechter en is gericht tegen elk lid van de Raad en elke kamer in welke samenstelling dan ook, dus tegen de Raad als zodanig. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, is een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet (zie onder meer de uitspraak van 21 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4844).
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking van mr. J.P.A. Boersma af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Greebe en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD