ECLI:NL:CRVB:2016:1515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor maatgevende arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellant. Appellant had zich op 16 februari 2009 ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten, terwijl hij tegelijkertijd een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving en werkzaam was als werkbegeleider. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 10 mei 2011 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor verschillende functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling gekeken naar de medische situatie van appellant en de argumenten die hij naar voren heeft gebracht. Appellant stelde dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd en dat hij de geduide functies niet kon vervullen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat er geen noodzaak was voor een duurbeperking in de arbeidsmogelijkheden van appellant, noch op basis van psychische redenen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en M.C. Bruning als leden, in aanwezigheid van griffier N. van Rooijen.