ECLI:NL:CRVB:2013:2585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-401 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en FML

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rug- en psychische klachten, had geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv. De Raad oordeelde dat de beschikbare medische gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van de appellant. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in twijfel zouden trekken. De Raad benadrukte dat aan een WSW-indicatie geen rechtstreekse betekenis kan worden ontleend voor de vraag of er aanspraak bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar dat gegevens uit de WSW wel relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat de FML correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. Het hoger beroep werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/401 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
6 december 2011, 11/925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013.
Namens appellant is verschenen mr. Faber. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant heeft zich op 16 februari 2009 vanwege rugklachten en psychische klachten ziek gemeld vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving. Daarnaast bleef hij voor achttien uur per week werkzaam - met een indicatie ingevolge de Wet sociale werkvoorziening (WSW) - als werkbegeleider bij [C.]. Op 28 juli 2010 is hij voor deze arbeid uitgevallen vanwege hartklachten.
2.
Bij besluit van 15 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 14 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid van appellant, zoals opgenomen in Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de omstandigheid dat er in het kader van de WSW wel een duurbeperking is vastgesteld heeft de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toegekend, omdat de criteria die worden aangelegd bij een
WSW-beoordeling niet dezelfde zijn als die, welke gelden bij een beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Aan het door appellant overgelegde inschrijvingsbewijs van het Uwv, waarin staat vermeld dat hij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en dat twintig uur per week werken het maximale is voor hem, heeft geen medisch onderzoek ten grondslag gelegen, maar louter het oordeel van een werkcoach, zodat ook daaraan geen groot gewicht kan worden gehecht. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben gemotiveerd dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies past binnen de belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de FML.
4.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroepsgronden herhaald. Vanwege zijn hart- en psychische klachten had het Uwv een urenbeperking moeten vaststellen op energetische gronden. Appellant heeft in hoger beroep aanvullende stukken overgelegd met betrekking tot zijn oude en huidige WSW-indicatie.
5.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep een herhaling is van hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd en dat de aanvullende informatie met betrekking tot de WSW-indicatie geen aanleiding geeft om een duurbeperking vast te stellen.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de beoordeling van de rechtbank van de medische grondslag en voegt hieraan nog het volgende toe.
6.3.1.
De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De verzekeringsarts heeft in de FML beperkingen vastgelegd ten aanzien van fysiek belastende werkzaamheden en gemotiveerd, evenals de bezwaarverzekeringsarts, dat er op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur geen aanleiding bestaat voor een duurbeperking. Volgens de brief van cardioloog S.K. Oei van 17 december 2010 mag appellant in staat worden geacht tot beperkt energetisch belastend werk. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben bij onderzoek geen psychiatrische ziekte in engere zin vastgesteld, hebben geconstateerd dat er geen hulpvraag bestaat en dat appellant niet in behandeling is in verband met zijn psychische klachten. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd op basis waarvan aan de juistheid van de FML getwijfeld zou kunnen worden. Voor zover appellant zich heeft beroepen op een brief van zijn huisarts van 18 april 2009, waarin onder meer staat dat zijn vermogen om hele dagen te werken sinds de indiensttreding bij [C.] niet meer is teruggekomen, wordt overwogen dat deze brief betrekking heeft op de gezondheidssituatie van appellant bijna twee jaar vóór de datum in geding van 14 februari 2011 en daarom niet kan afdoen aan de beperkingen die de verzekeringsarts heeft gesteld.
6.3.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat aan een WSW-indicatie geen rechtstreekse betekenis kan worden ontleend voor de vraag of aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat, maar dat gegevens die in het kader van de WSW worden verkregen wel kunnen worden gebruikt in het kader van de beantwoording van de vraag of een verzekerde aanspraak heeft op een WIA-uitkering (CRvB 24 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0958 en CRvB
2 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7599).
6.3.3.
De aanvullende stukken met betrekking tot de WSW-indicatie dateren uit de periode van 2004 tot en met 2008. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien hoe deze stukken gebruikt kunnen worden voor de beantwoording van de vraag of per 14 februari 2011 aanspraak bestond op een WIA-uitkering.
6.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er geen redenen om te twijfelen aan de conclusie van de (bezwaar)arbeidsdeskundige dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
6.5.
Uit hetgeen is overwogen in 6.2 tot en met 6.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) G.J. van Gendt
IvR