In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. De zaak volgde op een tussenuitspraak van 5 augustus 2015, waarin het Uwv werd opgedragen om de medische en arbeidskundige beoordeling van appellante te herzien. Het Uwv heeft hierop rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ingezonden, waaruit bleek dat de eerder vastgestelde beperkingen van appellante niet volledig waren meegenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv het gebrek in de eerdere beoordeling had hersteld en dat er nu een afdoende medische en arbeidskundige grondslag was voor de weigering van de Wajong-uitkering. Appellante had betoogd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychiatrische beperkingen, maar de Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was opgesteld en dat er geen aanleiding was voor verdere deskundigenonderzoeken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.968,- bedroegen.