ECLI:NL:CRVB:2016:1427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van het dagloon in het kader van de Ziektewet en de voorwaarden voor vorderbaar loon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van appellant, die zich ziek had gemeld na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Appellant had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij een benadelingshandeling zou hebben gepleegd door akkoord te gaan met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst tijdens ziekte. Na bezwaar werd de uitkering alsnog toegekend, maar het dagloon werd vastgesteld op € 19,19.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat appellant niet had aangetoond dat hij werkgeefster op niet mis te verstane wijze had gemaand om het fulltime salaris uit te keren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het dagloon gebaseerd moest worden op een fulltime salaris, maar het Uwv betwistte dit en stelde dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van vorderbaar loon.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij werkgeefster in het refertejaar had gemaand om het vorderbare loon uit te keren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen ruimte was voor de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om aan te tonen dat zij hun werkgever op duidelijke wijze hebben aangesproken over vorderbaar loon.