ECLI:NL:CRVB:2016:1405
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- M. Hillen
- J.M.A. van der Kolk
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na beëindiging verblijfsstatus
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 4 juni 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de bijstand van de appellant ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de verblijfsvergunning van de appellant was verlopen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het college de verblijfsstatus bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) had moeten verifiëren. De Raad oordeelde echter dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de code van de IND in de gemeentelijke basisregistratie leidend was. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de medische problematiek van de appellant.
De Raad heeft wel geoordeeld dat het college in het bestreden besluit een verkeerde grondslag heeft gehanteerd, wat aanleiding gaf om het college te veroordelen in de proceskosten van de appellant. De totale kosten voor verleende rechtsbijstand werden begroot op € 1.984,-, en het college werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 166,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het intrekken van bijstand en de noodzaak van een juiste belangenafweging door het college.