ECLI:NL:CRVB:2016:1338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot maatschappelijke opvang en de verplichtingen van het college op basis van het EVRM
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een vreemdeling geboren in 1975, had verzocht om maatschappelijke opvang en leefgeld, maar zijn aanvragen werden afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De afwijzing was gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij het college stelde dat appellant geen aanspraak kon maken op voorzieningen vanwege zijn verblijfsstatus en het koppelingsbeginsel. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake was van dakloosheid of een concrete dreiging van dakloosheid gedurende de relevante periode van 10 juli 2012 tot 4 januari 2013. Appellant verbleef bij vrienden en ontving financiële ondersteuning van een stichting. De Raad oordeelde dat het college niet verplicht was om appellant opvang te bieden op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat appellant niet tot de kwetsbare groep behoorde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schending was van internationale mensenrechten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om bewijs te leveren van hun kwetsbare situatie en dat de beoordeling van aanvragen voor maatschappelijke opvang afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden van de aanvrager. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de beslissing van de rechtbank.