ECLI:NL:CRVB:2016:1328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dagloonbesluit werknemersverzekeringen en buitengewoon verlof
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als rechercheur werkzaam was bij de politieregio [regio]. Appellant kreeg op 10 mei 2010 buitengewoon verlof verleend door zijn werkgever in verband met een strafrechtelijk onderzoek. Gedurende dit verlof ontving hij geen (vaste) operationele toelage en geen piketvergoeding. Na beëindiging van het verlof, op 15 april 2011, viel appellant uit voor zijn werkzaamheden wegens psychische klachten en vroeg hij op 21 januari 2013 een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, waarbij het dagloon werd vastgesteld op € 156,40.
Appellant maakte bezwaar tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon, omdat het Uwv geen rekening had gehouden met zijn (vaste) operationele toelage en piketvergoeding. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en de rechtbank Limburg bevestigde deze beslissing. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, waarbij hij stelde dat het door het Uwv vastgestelde dagloon geen redelijke weerspiegeling vormde van zijn welvaartsniveau, aangezien hij voor en na de referteperiode een hoger inkomen had.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv het dagloon terecht had gebaseerd op het loon dat appellant in de referteperiode had genoten. De Raad bevestigde dat het buitengewoon verlof geen verlof was zoals omschreven in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (BDW), omdat het verlof een ordemaatregel betrof in afwachting van de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.