ECLI:NL:CRVB:2016:1326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake eigen bijdrage zorg AWBZ na herziening door CAK
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de appellanten, betrokkene en zijn echtgenote, in geschil zijn met het CAK over de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg in een AWBZ-instelling. Betrokkene verbleef vanaf 27 november 2010 in een AWBZ-instelling, terwijl zijn echtgenote al eerder in een andere instelling verbleef. CAK had aanvankelijk een lage eigen bijdrage opgelegd, maar herzag deze later naar een hoge eigen bijdrage, omdat bleek dat de echtgenote van betrokkene niet was teruggekeerd naar de echtelijke woning. Dit leidde tot een nagevorderde eigen bijdrage van € 16.276,91, waarvan een aanzienlijk deel betrekking had op de jaren 2011 en 2012.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat CAK terecht de eigen bijdrage heeft herzien, omdat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor de lage eigen bijdrage. De Raad stelt vast dat betrokkene en zijn zaakwaarnemer redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat na zes maanden verblijf in de AWBZ-instelling de hoge eigen bijdrage verschuldigd was. De late herziening van de eigen bijdrage was te wijten aan een administratieve fout van CAK, maar dit ontslaat betrokkene niet van zijn verplichtingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een verdere kwijtschelding van de eigen bijdrage, aangezien CAK al een deel had kwijtgescholden.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter A.J. Schaap en de leden M.F. Wagner en L.M. Tobé aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 april 2016.