In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de herziening en vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) met terugwerkende kracht. Appellante, die sinds 20 juli 2008 in Zorgcentrum Onze Stede verblijft, had een indicatie voor zorg die in de loop der jaren is gewijzigd. CAK, de instantie verantwoordelijk voor de uitvoering van de AWBZ, had de eigen bijdrage van appellante vastgesteld op een lage bijdrage, maar heeft deze later herzien naar een hoge bijdrage met terugwerkende kracht tot 1 juli 2011. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar CAK heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van CAK ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan. De Raad heeft overwogen dat appellante rekening had moeten houden met een wijziging van de bijdrage, gezien de informatie die zij had ontvangen. De Raad heeft echter ook vastgesteld dat de terugwerkende kracht van de herziening in strijd komt met het verbod van willekeur, omdat de periode van terugwerkende kracht varieert afhankelijk van de datum van het herzieningsbesluit. De Raad heeft daarom het bestreden besluit vernietigd voor zover dit terugwerkt tot 1 juli 2011 en heeft bepaald dat het besluit terugwerkt tot 1 augustus 2011. Dit resulteert in een vermindering van het bedrag dat appellante moet terugbetalen aan CAK.
Daarnaast heeft de Raad CAK veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op een totaal van € 2.435,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.