In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, afkomstig uit Sierra Leone, had verzocht om opvang en leefgeld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het gemeentelijk beleid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard, omdat het procesbelang was komen te vervallen. De Raad oordeelde dat hij niet bevoegd was om kennis te nemen van het hoger beroep dat betrekking had op het gemeentelijke beleid, maar wel op grond van de Wmo. De Raad concludeerde dat de appellant geen aanspraak kon maken op de gevraagde opvang, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wmo en de Vreemdelingenwet. De Raad bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om opvang op grond van de Wmo, maar vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet was beslist op het beroep tegen het besluit van 16 april 2015. De Raad verklaarde het beroep tegen dat besluit ongegrond en veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 992,-.