In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de dagloongarantie voor werknemers die van de ene naar de andere dienstbetrekking overstappen zonder tussenliggende werkloosheid. De appellant, die sinds 21 juni 2001 in dienst was bij werkgever 1, maakte per 1 maart 2013 de overstap naar werkgever 2. Na beëindiging van zijn werkzaamheden bij werkgever 2 vroeg hij een WW-uitkering aan, maar het UWV stelde het dagloon vast op € 126,60, wat appellant betwistte. Hij stelde dat hij recht had op een hogere uitkering op basis van de dagloongarantieregeling. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, en de rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing. In hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van werknemers die vóór 31 mei 2013 de overstap hadden gemaakt. De Raad concludeerde dat de wetgever bij de wijziging van de dagloongarantieregeling onvoldoende zorgvuldigheid had betracht en dat de appellant recht had op een beoordeling op basis van artikel 17 van het Besluit dagloonregels. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het UWV werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van appellant.