ECLI:NL:CRVB:2016:1016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot maatschappelijke opvang en rechtmatig verblijf in Nederland
In deze zaak gaat het om een verzoek van appellant om toelating tot maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant, geboren in 1983 en van Irakese nationaliteit, verblijft sinds 2008 in Nederland. Op 28 december 2012 heeft hij het college van burgemeester en wethouders van Almelo om hulp gevraagd, wat door het college is opgevat als een aanvraag voor maatschappelijke opvang. Het college heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat appellant niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dit besluit is door de rechtbank Overijssel in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 maart 2016 behandeld. De Raad oordeelt dat de aanvraag van appellant dateert van vóór 24 februari 2014, waardoor het recht van voor de uitspraken van 4 juni 2014 van toepassing is. De Raad stelt vast dat appellant in de periode van belang geen rechtmatig verblijf had, en dat hij derhalve geen aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang. De Raad wijst erop dat het feit dat de uitzetting van appellant is opgeschort, hieraan niets verandert.
Daarnaast heeft de Raad het beroep van appellant op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen. De Raad is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van de toelating tot maatschappelijke opvang niet in strijd is met de rechten van appellant onder het EVRM. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.