ECLI:NL:CRVB:2015:999
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om kwijtschelding van restschuld na schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1994 bijstand ontving, had in 2002 een schadevergoeding van € 179.311,25 ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had de bijstand van de appellant ingetrokken en een terugvordering ingesteld. Appellant verzocht in 2011 en 2012 om kwijtschelding van de restschuld, maar deze verzoeken werden afgewezen omdat appellant niet had aangetoond dat er relevante wijzigingen in zijn omstandigheden waren die hem in aanmerking zouden laten komen voor kwijtschelding. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er sinds de eerdere afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding in 2011 relevante wijzigingen waren opgetreden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het college in redelijkheid de kwijtschelding kon afwijzen, gezien het feit dat appellant over vermogen beschikte waarmee hij zijn schuld had kunnen voldoen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.