In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant, geboren in 1990, had op 24 november 2009 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 26 mei 2010 was afgewezen. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn zaak laten ondersteunen door mr. M. Tracey en heeft hij rapporten ingediend van psychiater N.J. de Mooij en een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de noodzaak van begeleiding bij werk voor appellant onderstreepten.
De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 7 februari 2014 het Uwv de opdracht gegeven om de geschiktheid van de voorgehouden functies nader te onderbouwen, met specifieke aandacht voor de begeleiding die appellant nodig heeft. Het Uwv voldeed echter niet aan deze opdracht en herhaalde slechts eerder gemaakte opmerkingen zonder de benodigde motivering te geven. De Raad concludeerde dat het Uwv niet in staat was om de geschiktheid van de functies op een deugdelijke wijze te motiveren, wat leidde tot de conclusie dat appellant volledig arbeidsongeschikt is.
De Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen en bepaald dat appellant recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong naar volledige arbeidsongeschiktheid, met terugwerkende kracht vanaf 29 mei 2008. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en in de proceskosten van appellant.