ECLI:NL:CRVB:2015:845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
13-4037 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bekorting administratieve loonsanctie door het Uwv na tekortkomingen in re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een administratieve loonsanctie die aan de werkgeefster, appellante, is opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De werkgeefster had niet voldaan aan haar administratieve verplichtingen door het re-integratieverslag niet tijdig en volledig in te dienen. Belanghebbende, geboren in 1983, was sinds 2001 werkzaam als administratief medewerkster bij appellante en had zich op 1 maart 2010 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA, die te laat was ingediend, heeft het Uwv de loonsanctie opgelegd omdat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen voldeed. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er een deugdelijke grond was voor het niet nakomen van haar verplichtingen, omdat belanghebbende volledig arbeidsongeschikt was verklaard. De Raad heeft echter geoordeeld dat de werkgeefster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan. De verplichting om een volledig re-integratieverslag in te dienen blijft bestaan, ongeacht de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat appellante haar verplichtingen had geschonden en dat het Uwv op goede gronden de loonsanctie had opgelegd en geweigerd had deze te bekorten.

Uitspraak

13/4037 WIA, 13/4039 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juni 2013, 12/4452 en 12/4453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[belanghebbende] te [woonplaats 2] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft daarop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 februari 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. Belanghebbende is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1983, is sinds 2001 bij appellante werkzaam als administratief medewerkster. Op 1 maart 2010 heeft belanghebbende zich ziek gemeld. Naar aanleiding daarvan heeft zij bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het Uwv belanghebbende met ingang van 28 februari 2011
inkomens- en arbeidsondersteuning toegekend. Aan dit besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts van 21 oktober 2010 en van 4 februari 2011 ten grondslag gelegd.
1.2.
Op 20 december 2011 heeft belanghebbende bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen uit arbeid (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 22 december 2011 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de aanvraag van belanghebbende 23 dagen te laat is ingediend, waardoor - gelet op het bepaalde in artikel 629, elfde lid, onder a, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) - het tijdvak van 104 weken recht op loondoorbetaling als neergelegd in de hier bedoelde bepaling van het BW, wordt verlengd met de duur van de vertraging, dus tot 21 maart 2012. Appellante heeft tegen het besluit van 22 december 2011 geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij brief van 28 december 2011 heeft het Uwv appellante verzocht om uiterlijk op
4 januari 2012 de bij de WIA-aanvraag nog ontbrekende formulieren in te sturen, te weten het plan van aanpak re-integratie, de eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak en de eindevaluatie van het plan van aanpak. Tevens is appellante verzocht om de formulieren van haar arbodienst of bedrijfsarts in te sturen, te weten de probleemanalyse, het actueel oordeel en de medische informatie. Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het Uwv het tijdvak waarin belanghebbende jegens appellante als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken. Deze verlenging - kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de wachttijd van 104 weken vermeerderd met 23 dagen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante zonder geldige reden de ontbrekende formulieren niet aan het Uwv heeft gestuurd, waardoor zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en de WIA-aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld kan worden. Appellante heeft tegen het besluit van 11 januari 2012 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 2 april 2012 heeft appellante, onder toezending van het plan van aanpak, de eerstejaarsevaluatie, de eindevaluatie, het rapport van de verzekeringsarts van het Uwv van
4 februari 2011 alsmede een brief van het Uwv van 15 februari 2011, het Uwv verzocht om bekorting van de loonsanctie, omdat zij van mening is dat zij met deze toezending aan haar verplichtingen heeft voldaan. Bij besluit van 4 april 2012 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen, aangezien het plan van aanpak, de eerstejaarsevaluatie en de eindevaluatie niet door belanghebbende zijn ondertekend, waardoor niet is vast te stellen dat belanghebbende een kopie van genoemde formulieren heeft ontvangen. Bovendien is appellante verzocht om de formulieren, die moeten zijn opgesteld door een bedrijfsarts of arbodienst - de probleemanalyse, het actueel oordeel en de medische informatie - in te sturen aangezien deze nog steeds ontbreken. Appellante heeft tegen het besluit van 4 april 2012 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 januari 2012 ongegrond verklaard op de grond dat appellante, zonder daarvoor een deugdelijke grond te hebben, de ontbrekende stukken niet binnen de gestelde termijn heeft aangeleverd en zij daardoor haar re-integratieverplichtingen als genoemd in artikel 25 van de Wet WIA niet is nagekomen. Bij besluit van 12 juli 2012 (bestreden
besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 april 2012 ongegrond verklaard op de grond dat appellante nog steeds niet alle documenten behorende tot het re-integratieverslag heeft ingestuurd en zij zich bij het uitvoeren van haar
re-integratietaken nog steeds niet heeft laten bijstaan door een gecertificeerde bedrijfsarts of arbodienst. Ook hiervoor heeft appellante geen deugdelijke grond aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Met betrekking tot bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar verplichtingen zoals neergelegd in artikel 25, tweede, derde en vijfde lid, van de Wet WIA heeft geschonden, omdat zij het
re-integratieverslag niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft gecompleteerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0602, was de rechtbank van oordeel dat appellante voor die schending geen deugdelijke grond had. Ten aanzien van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante de tekortkomingen in haar verplichtingen niet heeft hersteld, omdat zij noch de ontbrekende stukken heeft ingebracht noch zich heeft laten bijstaan door een bedrijfsarts of arbodienst.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar wat zij eerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de bestreden besluiten, naar voren gebracht dat er een deugdelijke grond bestaat voor het niet nakomen van haar verplichtingen. Daartoe heeft zij benadrukt dat het Uwv belanghebbende zelf bij herhaling medisch en arbeidskundig heeft gekeurd met als resultaat dat verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen belanghebbende volstrekt oninzetbaar voor het verrichten van werkzaamheden hebben geacht. Aangezien bij het Uwv van meet af aan bekend was dat belanghebbende volledig was afgekeurd en er geen aangepaste functies en re-integratiemogelijkheden waren, heeft de rechtbank volgens appellante met de verwijzing naar voormelde uitspraak van de Raad van 10 oktober 2012, de essentie van de zaak van belanghebbende miskend. Voorts heeft appellante gesteld dat ook al zou zij hebben voldaan aan wat in artikel 25, tweede, derde en vijfde lid, van de Wet WIA is bepaald het resultaat daardoor niet anders zou zijn geweest. Zij heeft daarbij gewezen op een advies van een arbeidsdeskundige van het Uwv van 24 augustus 2012 waaruit blijkt dat uit de eigen stukken van het Uwv uit 2011 en 2012 naar voren komt dat appellante destijds reeds duidelijk heeft gemaakt dat belanghebbende arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het door appellante in hoger beroep ingenomen standpunt is in geschil of het Uwv aan appellante op goede gronden een zogenoemde administratieve loonsanctie heeft opgelegd en of het Uwv op goede gronden geweigerd heeft om deze loonsanctie te bekorten.
4.2.
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens zijn werkgever recht heeft op doorbetaling van het loon bij ziekte met 52 weken, indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA of van de krachtens het zevende lid van artikel 25 van de Wet WIA gestelde regels niet of niet volledig is nagekomen, of als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De verplichtingen van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA zien onder meer op de verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde. In de mede op artikel 25, zevende lid, van de Wet WIA gebaseerde Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Stcrt. 2002, 60 laatstelijk gewijzigd op 6 december 2006, Stcrt. 2006, 252) (Regeling) zijn de administratieve verplichtingen van de werkgever uitgewerkt.
4.3.
In zijn Wijziging Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Stcrt. 2002, 236) (Beleidsregels) heeft het Uwv een kader gegeven voor de inzet en beoordeling van
re-integratie-inspanningen. Daarin is neergelegd welke inspanningen van de werkgever en de werknemer worden verwacht en hoe (de resultaten van) deze inspanningen door het Uwv worden getoetst. Op grond van de Beleidsregels maakt het Uwv een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen van de werkgever en tekortkomingen van inhoudelijke aard.
4.4.
In de in 4.3 genoemde Beleidsregels is onder het kopje “5. Beoordeling
re-integratieverslag” en het subkopje “volledigheid re-integratieverslag” opgenomen:
“Het UWV controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het
re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig, dan is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het UWV de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken. (…). ”
4.5.
Een opsomming van de voorgeschreven stukken in het re-integratieverslag, waarvan het Uwv de aanwezigheid op grond van zijn Beleidsregels als eerst controleert, is gegeven in artikel 6 van de Regeling. De in 1.3 genoemde documenten die het Uwv bij appellante heeft opgevraagd, maken deel uit van deze opsomming.
4.6.
Met de rechtbank wordt overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 4 januari 2012, aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan door het re-integratieverslag compleet bij het Uwv in te leveren. Anders dan appellante heeft gesteld, kan daaraan niet afdoen dat het Uwv door de beoordeling van belanghebbendes aanvraag in het kader van de Wet Wajong volledig op de hoogte was van de medische situatie van belanghebbende. In deze zaak betreft het immers een administratieve loonsanctie waarbij en waardoor nog daargelaten dat een medische en arbeidskundige beoordeling in het kader van de Wet Wajong niet kan worden gelijkgesteld met een medische en arbeidskundige beoordeling in het kader van de Wet WIA aan een inhoudelijke beoordeling niet kan worden toegekomen. Zoals ook door de rechtbank is overwogen ligt de ratio van de verplichting van appellante om de re-integratie-inspanningen schriftelijk vast te leggen en vervolgens deze stukken tijdig aan het Uwv aan te leveren, hierin dat het Uwv pas dan kan beoordelen of de re-integratie-inspanningen, gelet op de mogelijkheden van belanghebbende, voldoende zijn geweest. Deze informatieverplichting bestaat onverminderd in het geval dat belanghebbende niet wenst mee te werken aan het opstellen van het
re-integratieverslag. Dat belanghebbende door haar mate van arbeidsongeschiktheid niet kan re-integreren dan wel aan haar een uitkering op grond van de Wet Wajong is toegekend, kan aan deze verplichting van administratieve aard evenmin afdoen.
4.7.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 wordt met de rechtbank overwogen dat appellante de tekortkomingen in haar re-integratieverplichting niet heeft hersteld, aangezien zij noch een volledig re-integratieverslag aan het Uwv heeft gestuurd, noch zich door een bedrijfsarts of arbodienst heeft laten bijstaan. Het Uwv heeft dus op goede gronden geweigerd de administratieve loonsanctie te bekorten.
4.8.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker

NK