11/2432 WIA, 11/2433 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 maart 2011, 10/87 en 10/1628 (aangevallen uitspraak)
[werkgeefster] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2012. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft het Uwv het tijdvak waarin [werknemer] (werknemer) jegens appellante als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd tot 29 oktober 2010. Die verlenging - ook wel loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken omdat appellante niet heeft voldaan aan re-integratieverplichtingen, nu zij - ook na de gelegenheid te hebben gekregen het verzuim te herstellen - zonder geldige reden heeft nagelaten een compleet re-integratieverslag over te leggen. Bij het opleggen van de loonsanctie heeft het Uwv toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van die wet. Bij besluit van 1 december 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 augustus 2009 ongegrond verklaard.
1.2. Nadat appellante bij brief van 30 oktober 2009, door het Uwv ontvangen op 2 november 2009, alsnog de ontbrekende informatie heeft overgelegd en daarmee de administratieve tekortkoming heeft hersteld, heeft het Uwv bij besluit van 20 januari 2010 het tijdvak van de loonsanctie verkort tot 3 maart 2010. Bij besluit van 13 april 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 januari 2010 gegrond verklaard en het tijdvak van de loonsanctie verkort tot 4 januari 2010.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot bestreden besluit 1 vastgesteld dat appellante de door het Uwv op grond van artikel 25, achtste lid, van de Wet WIA bij brief van 21 juli 2009 verzochte stukken niet, althans niet allemaal, binnen de gestelde termijn van een week aan het Uwv heeft gezonden. De door appellante gestelde overmacht, bestaande uit de omstandigheid dat de werknemer niet wilde meewerken bij het opstellen van de benodigde formulieren en dat zij niet met de medewerker in contact kon komen, acht de rechtbank geen deugdelijke grond voor het nalaten te voldoen aan haar administratieve re-integratieverplichtingen. Dat elke vorm van re-integratie niet actueel en realiseerbaar is omdat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft, is geen deugdelijke grond om niet tijdig de door het Uwv verzochte stukken in te leveren. Ook indien moet worden aangenomen dat re-integratie niet mogelijk is omdat de werknemer niet valt te re-integreren, bestaat er nog steeds een informatieverplichting en had appellante een re-integratieverslag alsmede de bijbehorende stukken kunnen aanleveren, teneinde daarmee het Uwv in de gelegenheid te stellen om te beoordelen of de re-integratie-inspanningen, gelet op de mogelijkheden van de werknemer, voldoende zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht en op goede gronden de loondoorbetalingsverplichting van appellante ten aanzien van de werknemer met (maximaal) 52 weken heeft verlengd tot 29 oktober 2010.
2.3. Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft de rechtbank vastgesteld dat nog slechts in geschil is of de loondoorbetalingsverplichting met ingang van de juiste datum is beëindigd. De rechtbank heeft de datum waarop het herstel van de administratieve tekortkoming heeft plaatsgevonden vastgesteld op 2 november 2009, zijnde de datum waarop de brief van appellante van 30 oktober 2009, waarmee de nog ontbrekende periodieke evaluatie is toegezonden, door het Uwv is ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 25, dertiende en veertiende lid van de Wet WIA, eindigt de termijn dan op 4 januari 2010, zoals ook in bestreden besluit 2 is bepaald. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht en op goede gronden de opgelegde loondoorbetalingsverplichting heeft verkort en met ingang van
4 januari 2010 heeft beëindigd.
3.1. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij eerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd met betrekking tot bestreden besluit 1, zich beroepen op overmacht alsmede afwezigheid van alle schuld, omdat al haar pogingen om met de werknemer in contact te treden om het re-integratieverslag in overleg vast te stellen zijn mislukt door uitsluitend aan de werknemer verwijtbaar toedoen. Voorts heeft appellante gesteld dat het oordeel van de rechtbank, dat ook zonder de medewerking van de werknemer voldaan had kunnen worden aan de informatieverplichting, niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 25, derde en zesde lid, van de Wet WIA. Tevens acht appellante van belang dat zij bij brief van 19 augustus 2009 aan het Uwv melding heeft gemaakt van de activiteiten die zij heeft verricht om met de werknemer in contact te komen en de onmogelijkheid om aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen. Ten slotte heeft appellante nog gesteld dat zij met haar brief van 24 juli 2009 de gevraagde gegevens aan het Uwv heeft toegestuurd.
3.2. Met betrekking tot het oordeel van de rechtbank inzake bestreden besluit 2 heeft appellante in hoger beroep gesteld dat de brief van 19 augustus 2009, waarmee zij bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie, redelijkerwijs dient te worden beschouwd als een verzoek om de loonsanctie op te heffen op de in die brief genoemde gronden en het reeds bij het Uwv in bezit zijnde actueel oordeel, waaruit blijkt dat er geen re-integratiemogelijkheden zijn. De termijn voor beëindiging van de loonsanctie dient dan in te gaan op 21 augustus 2009, de datum waarop het Uwv voornoemde brief heeft ontvangen en negen weken later te eindigen op 23 oktober 2009. Subsidiair heeft appellante gesteld dat de termijn aanvangt op 29 oktober 2009, de datum waarop het verzoek tot opheffing van de loonsanctie per fax bij het Uwv is ingediend. De termijn zou dan moeten eindigen op
31 december 2009.
3.3. Het verweerschrift van het Uwv strekt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
11/2432 WIA (opleggen van de loonsanctie)
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdig, dat wil zeggen binnen een week na ontvangst van de brief van 21 juli 2009, aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan door het re-integratieverslag compleet bij het Uwv in te leveren. Anders dan appellante heeft gesteld is zulks niet geschiedt met haar brief van 24 juli 2009, immers in deze brief is door appellante ook medegedeeld dat nog ontbrekende stukken door de Arbodienst zullen worden ingestuurd. Zoals ook door de rechtbank overwogen ligt de ratio van de verplichting van appellante om de re-integratie-inspanningen schriftelijk vast te leggen en vervolgens deze stukken tijdig aan het Uwv aan te leveren hierin dat het Uwv eerst dan kan beoordelen of de re-integratie-inspanningen, gelet op de mogelijkheden van de werknemer, voldoende zijn geweest. Deze informatieverplichting bestaat onverminderd in het geval dat de werknemer niet wenst mee te werken aan het opstellen van het re-integratieverslag. Dat de werknemer vanwege zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet kan re-integreren dan wel aan hem (achteraf) een IVA-uitkering is toegekend kan aan deze verplichting van administratieve aard evenmin afdoen.
11/2433 WIA (bekorting van de loonsanctie)
4.2. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat appellante eerst met haar op 30 oktober 2009 verzonden brief per 2 november 2009 heeft voldaan aan de administratieve verplichting door het inleveren van de nog ontbrekende stukken. De door appellante op 29 oktober 2009 per fax naar het Uwv gezonden brief betreft het verzoek tot opheffing van de loonsanctie, maar bevat niet de nog ontbrekende stukken die met de brief van 30 oktober per post zijn aangeboden aan het Uwv. Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld (in welk verband wordt verwezen naar de uitspraak van 11 augustus 2010, LJN BN3811) voorziet de bepaling van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in oplegging van een loonsanctie van (maximaal) 52 weken, waarbij de uiteindelijke duur van de loonsanctie afhankelijk is van het herstel van de tekortkoming door de werkgever. In artikel 25, twaalfde, dertiende en veertiende lid, van de Wet WIA heeft de wetgever voorzien in een regeling voor de bekorting van de loonsanctie. Een oordeel over de bekorting van de loonsanctie kan dus ingevolge de systematiek van de wet niet aan de orde komen bij de beoordeling van de vraag of al dan niet terecht een loonsanctie is opgelegd, omdat het hier twee onderscheiden procedures betreft. Het bezwaarschrift van appellante van 19 augustus 2009 gericht tegen het besluit tot opleggen van de loonsanctie kan dus niet mede worden gezien als een verzoek tot bekorting van de loonsanctie en daarmee samenhangend dus evenmin gelden als startdatum voor de termijn van beëindiging, nog daargelaten dat met deze brief de gestelde administratieve tekortkomingen niet zijn opgeheven.
4.3. Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen