ECLI:NL:CRVB:2015:784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW- en WAO-uitkering wegens onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had een Ziektewet (ZW) en een Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uitkering aangevraagd, met de stelling dat hij arbeidsongeschikt was geworden vanwege verslavingsproblematiek in 2002. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvragen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de appellant tijdens de verzekerde periode arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen heeft onderschreven. De appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde dat de verslaving op zich niet als ziekte of gebrek kan worden aangemerkt, tenzij er objectieve medische beperkingen zijn of een noodzaak tot klinische opname of behandeling. Aangezien de appellant niet kon aantonen dat hij in 2002 al arbeidsongeschikt was, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.