ECLI:NL:CRVB:2015:518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- W.F. Claessens
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een vermeende gezamenlijke huishouding tussen appellanten. Appellant ontving sinds 12 september 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, terwijl hij samen met appellante drie kinderen had. De sociale recherche stelde een onderzoek in naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond. Appellanten stelden in hoger beroep dat zij pas vanaf de geboorte van hun jongste kind op [datum 3] 2011 een gezamenlijke huishouding voerden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het onweerlegbaar rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding al vanaf de geboorte van het eerste kind van toepassing was. De Raad bevestigde dat appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door dit niet te melden. Hierdoor was het dagelijks bestuur bevoegd om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.