ECLI:NL:CRVB:2014:1869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met partnertoeslag op grond van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) in verband met de partnertoeslag die appellant had moeten aanvragen voor zijn studerende partner. Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar na de melding dat zijn partner bij hem was komen wonen en zij een kind hadden gekregen, heeft het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug de bijstand aangepast. Het dagelijks bestuur heeft appellant erop gewezen dat zijn partner recht had op een partnertoeslag op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), wat een voorliggende voorziening is voor de bijstand. Appellant heeft echter nagelaten deze toeslag aan te vragen, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Het dagelijks bestuur heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de partnertoeslag als een toereikende en passende voorziening moet worden aangemerkt en dat appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht zijn gebeurd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.