ECLI:NL:CRVB:2015:4918
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en vervoersvoorzieningen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die lijdt aan een gewrichtsaandoening en een aandoening van de bloedvaten, had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor de aanschaf van een scootmobiel. Dit pgb was verleend op 23 maart 2011 en had een looptijd van zeven jaar. Appellante heeft echter het pgb gebruikt voor de aanschaf van een tweedehands 45 km auto, wat leidde tot een afwijzing van haar aanvraag voor een nieuw pgb voor een scootmobiel, omdat het college van mening was dat zij voldoende was gecompenseerd met het bestaande pgb en de vervoerspas voor de regiotaxi.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat appellante niet medisch gezien afhankelijk was van een 45 km auto, aangezien zij nog steeds gebruik kon maken van een scootmobiel. De Raad oordeelt dat de keuze van appellante om het pgb voor andere doeleinden te gebruiken, voor haar rekening en risico komt. De Raad wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om opnieuw een pgb te verlenen, ondanks dat de 45 km auto inmiddels onbruikbaar is geworden. De uitspraak benadrukt de keuzevrijheid van de budgethouder en de doelmatigheidseisen van de Wet maatschappelijke ondersteuning.