ECLI:NL:CRVB:2015:4744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten psychotherapie en de beoordeling van voorliggende voorzieningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1985 algemene bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van psycho-agogische begeleiding. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, omdat appellant een beroep kon doen op zijn zorgverzekering, wat volgens het college een voorliggende voorziening is. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad bevestigde dat de zorgverzekering van appellant als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd, en dat appellant niet had aangetoond dat deze voorziening niet toereikend of passend was. De Raad benadrukte dat het op de weg van de aanvrager ligt om aannemelijk te maken dat er geen voorliggende voorziening is. Appellant had geen declaratie ingediend bij zijn zorgverzekeraar, wat zijn standpunt verzwakte.
De Raad oordeelde verder dat er geen zeer dringende redenen waren om van de regels af te wijken en dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet verplicht was om een overgangstermijn in acht te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de noodzaak voor bijzondere bijstand en de rol van voorliggende voorzieningen in het sociale zekerheidsrecht.