In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de wijziging van de ingangsdatum van de WAO-uitkering van de appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder op 11 maart 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 8 juni 2015 heeft het Uwv deze nieuwe beslissing genomen, waarbij de ingangsdatum van de weigering van de WAO-uitkering opnieuw is vastgesteld op 1 december 2004. De Raad oordeelt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid niet per 1 december 2004 kon worden vastgesteld, omdat de appellant pas op 12 september 2005 zijn verblijfsadres aan het Uwv heeft doorgegeven. Dit betekent dat de appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat van invloed is op de toekenning van de WAO-uitkering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd en het beroep tegen het besluit van 8 juni 2015 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 2.205,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.