ECLI:NL:CRVB:2015:4667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
12/5344 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de ingangsdatum van de WAO-uitkering en de inlichtingenverplichting van de appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de wijziging van de ingangsdatum van de WAO-uitkering van de appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder op 11 maart 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op 8 juni 2015 heeft het Uwv deze nieuwe beslissing genomen, waarbij de ingangsdatum van de weigering van de WAO-uitkering opnieuw is vastgesteld op 1 december 2004. De Raad oordeelt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid niet per 1 december 2004 kon worden vastgesteld, omdat de appellant pas op 12 september 2005 zijn verblijfsadres aan het Uwv heeft doorgegeven. Dit betekent dat de appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat van invloed is op de toekenning van de WAO-uitkering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd en het beroep tegen het besluit van 8 juni 2015 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 2.205,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5344 WAO, 15/8072 WAO
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 augustus 2012, 11/6264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 11 maart 2015 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:840).
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft het Uwv op 8 juni 2015 een nieuwe (gewijzigde) beslissing op bezwaar genomen (Dit besluit is bij de Raad geregistreerd onder nummer 15/8072). De Raad zal dat besluit op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in zijn beoordeling betrekken.
Namens appellant heeft mr. J. Nijssen, advocaat, gereageerd.
Het Uwv heeft nader gereageerd.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar heeft het Uwv alsnog WAO-uitkering toegekend met ingang van 12 september 2005. Daarbij heeft het Uwv uitvoering gegeven aan het gestelde in de tussenuitspraak, namelijk dat het Uwv bij zijn nieuwe besluit zal moeten betrekken de omstandigheid dat, blijkens een tot de gedingstukken behorende gespreksnotitie, appellant zich op 12 september 2005 bij de receptie van het Uwv Alkmaar heeft gemeld, en aldaar zijn verblijfsadres heeft doorgegeven. Ook heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak door alsnog uitkering te verlenen over de periode dat appellant zich aan de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsstraf heeft onttrokken.
3. Appellant stelt zich op het standpunt dat hem ook uitkering toekomt over de periode van
1 december 2004 tot 12 september 2005. Daartoe is verwezen naar rechtsoverweging 4.3. van de tussenuitspraak inzake het vervallen zijn van het schorsingsbesluit van 29 maart 2005.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de tussenuitspraak is overwogen dat het schorsingsbesluit van 29 maart 2005 door het besluit van 2 mei 2007, waarbij de WAO-uitkering werd ingetrokken per 1 januari 2004, zijnde een datum gelegen voor de datum waarop de schorsing was ingegaan, namelijk
1 december 2004, is komen te vervallen. Daarmee is echter - hoewel later ingetrokken - niet vervallen dat besluit van 2 mei 2007, dan wel het latere besluit van 27 oktober 2010, waarbij de datum van intrekking van de WAO-uitkering nader is bepaald op 27 augustus 2004. Bij het besluit van 8 juni 2015 heeft het Uwv de ingangsdatum van de weigering van de WAO-uitkering nogmaals ten gunste van appellant gewijzigd in 1 december 2004. Niet ingezien kan worden waarom die weigering geen stand zou kunnen houden. Zoals door appellant is erkend, heeft hij pas aan zijn inlichtingenverplichting voldaan door zijn verblijfsadres op
12 september 2005 aan het Uwv op te geven. Dat brengt mee dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de arbeidsongeschiktheid daardoor niet per 1 december 2004 kon worden vastgesteld, zodat toepassing kon worden gegeven aan artikel 36a, eerste lid aanhef en onder d van de WAO. Door de toepassing van deze bepaling te beperken tot 12 september 2005 is op juiste wijze uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak.
5. Door het besluit van 8 juni 2015 heeft het Uwv het gebrek in het besluit van 21 november 2011 hersteld. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 8 juni 2015 dient ongegrond te worden verklaard.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.205. Het Uwv heeft reeds beslist de kosten in de bezwaarfase te zullen vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juni 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.205,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 156,- in totaal vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.L. Rijnen

RH