ECLI:NL:CRVB:2015:4639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoordingsplicht voor persoonsgebonden budget en terugvordering door Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen, heeft niet voldaan aan de verantwoordingsplicht voor de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor had het pgb over de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 juli 2011 vastgesteld op nihil en het eerder uitbetaalde bedrag van €4.414,12 teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat uit de overgelegde stukken niet bleek dat de zorg daadwerkelijk was verleend zoals geïndiceerd.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de besteding van het pgb. De overgelegde arbeidsovereenkomst en kwitanties gaven geen duidelijkheid over de geleverde zorg. De appellant stelde dat de bulk van de uren aan persoonlijke verzorging was besteed, maar de Raad oordeelde dat de stukken onvoldoende samenhang vertoonden om dit te onderbouwen. De Raad benadrukte dat het Zorgkantoor de discretionaire bevoegdheid heeft om pgb's lager vast te stellen, mits dit in overeenstemming is met de wet en de belangen van de betrokken partijen in overweging worden genomen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van het Zorgkantoor terecht was. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een andere uitkomst rechtvaardigden, en dat de appellant niet aan zijn verantwoordingsplicht had voldaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden.