ECLI:NL:RBAMS:2014:755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
AMS 13-772
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording van persoonsgebonden budget afgekeurd door Zorgkantoor, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Zorgkantoor. Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen en diende verantwoording af te leggen over de besteding van dit budget voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2014. Het Zorgkantoor had de verantwoording afgekeurd tot een bedrag van € 3.611,06, omdat eiseres contante betalingen aan zorgverleners had verricht, wat volgens de regelgeving niet is toegestaan. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij voldoende bewijs had geleverd dat het pgb was besteed aan zorg, ondanks de contante betalingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks de verplichting tot girale betalingen, voldoende aannemelijk had gemaakt dat het pgb was besteed aan de geïndiceerde zorg. De rechtbank oordeelde dat de Zorgkantoor de door eiseres overgelegde zorgovereenkomsten, declaratieformulieren en bankafschriften ten onrechte niet had meegewogen in de beoordeling. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Zorgkantoor vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het Zorgkantoor werd opgedragen de verantwoording van het pgb alsnog volledig te accorderen. Tevens werd bepaald dat het Zorgkantoor het griffierecht aan eiseres diende te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid voor verzekerden om aan te tonen dat het pgb daadwerkelijk is besteed aan zorg, ook al zijn er administratieve tekortkomingen in de vorm van contante betalingen. De rechtbank heeft de belangen van de eiseres zwaarder laten wegen dan de strikte naleving van de betalingsregels.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2014 in de zaak tussen

[naam], te[woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Zorgkantoor, verweerder
(gemachtigde: mr. K.M.A. Nugter).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de verantwoording van het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2014 afgekeurd tot een bedrag van € 3.611,06.
Bij besluit van 7 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2014. Eiseres is verschenen.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam], dochter van eiseres.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Aan eiseres is bij besluit van 5 december 2011 op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) een indicatie toegekend voor de functie Persoonlijke verzorging (klasse 4).
1.2.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 11 september 2012 meegedeeld dat haar dossier is geselecteerd voor een intensieve controle. In verband met deze controle van de pgb-uitgaven in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 is eiseres verzocht een aantal gegevens te overleggen, zoals getekende zorgovereenkomsten en een overzicht van betalingen aan de zorgverleners. Dit kan volgens het bericht een overzicht zijn van betalingen van eiseres aan de zorgverlener of bankafschriften waaruit duidelijk blijkt dat eiseres de zorgverlener heeft betaald.
1.3. Bij brief van 15 oktober 2012 heeft verweerder eiseres bericht dat de intensive controle nog niet kan worden uitgevoerd, omdat de bankafschriften van eiseres ontbreken waarop de door eiseres verantwoorde bedragen als betalingen aan de zorgverleners staan.
1.4.
Bij brief van 31 oktober 2012 heeft eiseres kopieën van bankafschriften overgelegd.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de verantwoording van het aan eiseres toegekende pgb voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 tot een bedrag van € 2.579,32 goedgekeurd en afgekeurd tot een bedrag van € 3.611,06. Eiseres heeft volgens verweerder niet voldaan aan de verplichtingen zoals gesteld in artikel 2.6.9 in samenhang met artikel 2.6.14 van de Regeling Subsidies AWBZ (de Regeling), nu vanaf
1 januari 2012 contante betalingen niet meer zijn toegestaan.
2.
Standpunten partijen
2.1.
In het betreden besluit heeft verweerder zich – voor zover thans van belang – op het standpunt gesteld dat de contante betalingen niet worden geaccepteerd, omdat vanaf 1 januari 2012 alleen girale betalingen in het kader van een pgb kunnen worden verantwoord. Volgens verweerder kan hiervan niet worden afgeweken en biedt de regelgeving geen ruimte voor een belangenafweging.
2.2.
Eiseres voert in beroep - voor zover van belang - aan dat de regelgeving niet zo strikt is als verweerder stelt. De kern van de verplichtingen is dat eiseres inzichtelijk en aannemelijk dient te maken dat het pgb is besteed aan het doel waarvoor het is verleend. Volgens eiseres heeft zij met de door haar overgelegde stukken en de toelichting in het beroepschrift aannemelijk en inzichtelijk gemaakt dat het pgb is besteed aan het doel waarvoor het is verleend.
3.
Juridisch kader
3.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College Zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (de Regeling). In paragraaf 2.6 van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het persoonsgebonden budget.
3.2. Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat deze het budget uitsluitend gebruikt voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en de betaling van bemiddelingskosten onder de in onderdeel k opgenomen voorwaarden.
3.3. Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder j, van de Regeling wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat de verzekerde uitsluitend girale betalingen verricht aan de zorgverlener.
3.4.
Op grond van artikel 2.6.13, eerste lid, van de Regeling, besluit het zorgkantoor bij de verantwoording over de eerste helft van het kalenderjaar als bedoeld in artikel 2.6.9, achtste lid, onderdeel b, binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording of het voorschot is gebruikt voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van laatstgenoemd artikel. Het zorgkantoor kan in dat besluit het voorbehoud maken dat het opvragen van de in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel d, bedoelde documenten tot een ander oordeel kan leiden.
3.5.
Op grond van Artikel 2.6.14, eerste lid, van de Regeling, controleert het zorgkantoor op basis van een door het College zorgverzekeringen op te stellen protocol of de formulieren, bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel e, naar waarheid zijn ingevuld.
4. Beoordeling van het beroep
4.1.
De rechtbank stelt, gelet op het bestreden besluit en de door de gemachtigde van verweerder ter zitting gegeven toelichting, vast dat verweerder de afwijzing van de verantwoording tot een bedrag van € 3.611,06 enkel heeft gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres haar zorgverleners tot dat bedrag contant heeft uitbetaald. De in het bestreden besluit vermelde geconstateerde overige onregelmatigheden liggen niet ten grondslag aan de afwijzing.
4.2. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat omdat het afgekeurde bedrag van € 3.611,06 niet giraal is uitbetaald, niet controleerbaar is of de gelden zijn besteed aan zorg als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling. Eiseres stelt daarentegen dat de contante betalingen aan de hand van de door haar overgelegde documenten wel controleerbaar zijn.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de artikelen 2.6.13, eerste lid, en 2.6.14 van de Regeling volgt dat verweerder in het kader van de verantwoording dient te onderzoeken of de betrokkene het verstrekte pgb aan zorg heeft besteed als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a van de Regeling en of de verantwoordingsformulieren naar waarheid zijn ingevuld. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij de verantwoording de zorgovereenkomsten van 9 december 2011, door de zorgverleners getekende declaratieformulieren met betrekking tot de eerste helft van het jaar 2012, betalingsoverzichten en bankafschriften heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aan de hand van deze stukken en de in het beroepschrift en ter zitting gegeven toelichting aannemelijk en voldoende inzichtelijk gemaakt dat het pgb is besteed aan de geïndiceerde zorg. Uit de door eiseres overgelegde zorgovereenkomsten blijkt welke vergoeding is overeengekomen en welke zorg zal worden verleend. De declaratieformulieren over de maanden januari 2012 tot en met juni 2012 bevatten een overzicht van de dagen waarop door welke zorgverlener is gewerkt, het aantal gewerkte uren, het uurtarief en het daarmee samenhangende te betalen bedrag. Verweerder heeft deze stukken ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of het pgb gebruikt is voor de geïndiceerde zorg.
4.4.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder j, van de Regeling weliswaar verplicht was uitsluitend girale betalingen aan de zorgverleners te verrichten, maar dat neemt niet weg dat eiseres gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het pgb is besteed aan zorg als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling. De rechtbank neemt bij haar oordeel voorts in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangeven dat er geen aanleiding is eraan te twijfelen dat het pgb is besteed aan de geïndiceerde zorg.
5. Het beroep van eiseres zal gelet op het voorgaande gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De overige door eiseres aangevoerde gronden behoeven geen bespreking meer.
6.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Gezien hetgeen in rechtsoverweging 4.3. en 4.4 is overwogen had verweerder de verantwoording van het pgb behoren te accepteren. De rechtbank zal daarom het bezwaar alsnog gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder de namens eiseres gegeven verantwoording van het pgb over de maanden januari tot en met juni 2012 alsnog volledig accordeert.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8.
Nu eiseres zich niet door een professionele rechtsbijstandverlener heeft laten bijstaan, is er geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 16 november 2012;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder de namens eiseres gegeven verantwoording van het pgb over de maanden januari tot en met juni 2012 volledig accordeert;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. El Markai, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB