Op 9 december 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/5782 AWBZ. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2013. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1824, CIZ opgedragen om een gebrek in hun besluit van 6 december 2012 te herstellen door nader medisch onderzoek te doen naar de behoefte aan dagbesteding van appellante. CIZ heeft op 9 juli 2015 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard en een nieuwe indicatie werd vastgesteld voor zorgzwaartepakket LG04 met aanspraak op aanvullende dagbesteding.
Appellante, vertegenwoordigd door mr. W.A. Verbeek, heeft haar zienswijze gegeven op het nieuwe besluit, maar heeft aangegeven dat dit niet bedoeld was als intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het nieuwe besluit volledig tegemoetkomt aan het standpunt van appellante, maar dat dit niet betekent dat er voldoende procesbelang is voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad heeft in eerdere rechtspraak vastgesteld dat louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.
Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens onvoldoende procesbelang. Desondanks heeft de Raad CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.290,38 bedragen, en heeft bepaald dat het college het betaalde griffierecht van € 160,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier.