ECLI:NL:CRVB:2015:4638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
13/5782 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens onvoldoende procesbelang

Op 9 december 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/5782 AWBZ. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2013. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1824, CIZ opgedragen om een gebrek in hun besluit van 6 december 2012 te herstellen door nader medisch onderzoek te doen naar de behoefte aan dagbesteding van appellante. CIZ heeft op 9 juli 2015 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van appellante gegrond werd verklaard en een nieuwe indicatie werd vastgesteld voor zorgzwaartepakket LG04 met aanspraak op aanvullende dagbesteding.

Appellante, vertegenwoordigd door mr. W.A. Verbeek, heeft haar zienswijze gegeven op het nieuwe besluit, maar heeft aangegeven dat dit niet bedoeld was als intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het nieuwe besluit volledig tegemoetkomt aan het standpunt van appellante, maar dat dit niet betekent dat er voldoende procesbelang is voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad heeft in eerdere rechtspraak vastgesteld dat louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.

Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens onvoldoende procesbelang. Desondanks heeft de Raad CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.290,38 bedragen, en heeft bepaald dat het college het betaalde griffierecht van € 160,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier.

Uitspraak

13/5782 AWBZ
Datum uitspraak: 9 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 september 2013, 13/298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen een tussenuitspraak gedaan op 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1824 (tussenuitspraak). CIZ is opgedragen het gebrek in het besluit van 6 december 2012 te herstellen door alsnog nader medisch onderzoek te doen naar de behoefte aan dagbesteding van appellante.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft CIZ op 9 juli 2015 een nieuw besluit genomen.
Namens appellante heeft mr. W.A. Verbeek, bij brief van 1 augustus 2015, haar zienswijze gegeven op het nieuwe besluit.
Bij brief van 1 september 2015 heeft mr. Verbeek desgevraagd meegedeeld dat de brief van
1 augustus 2015 niet bedoeld is als een intrekking van het hoger beroep. De nieuwe beslissing op bezwaar komt weliswaar inhoudelijk volledig tegemoet aan het standpunt van appellante maar dat laat onverlet dat CIZ pas na beroep en hoger beroep de juiste beslissing heeft genomen. CIZ moet daarom worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep en het door haar in beide instanties betaalde griffierecht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108 van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en de tussenuitspraak. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
2. CIZ heeft bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 9 juli 2015 het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2012 gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2012 ingetrokken en een nieuwe indicatie vastgesteld. CIZ heeft appellante voor de periode van 6 september 2012 tot 5 september 2027 geïndiceerd voor zorgzwaartepakket LG04 met aanspraak op aanvullende dagbesteding. Daarbij heeft CIZ tevens een kostenvergoeding voor de door appellante in bezwaar gemaakte kosten toegekend.
3. Uit de zienswijze van appellante valt op te maken dat de inhoud van het nieuwe besluit haar geen aanleiding heeft gegeven tot een nadere inhoudelijke reactie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu met het nieuwe besluit aan het bezwaar van appellante, gericht op het niet toekennen van een indicatie voor ZZP LG04 met dagbesteding, geheel is tegemoet gekomen, wordt dit besluit, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, niet in de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
4.2.
De Raad ziet zich vervolgens ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Appellante heeft gesteld het hoger beroep niet te willen intrekken ondanks dat de nieuwe beslissing op bezwaar volledig tegemoet komt aan haar standpunt omdat zij meent recht te hebben op vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in beroep en in hoger beroep en op vergoeding van het door haar in twee instanties betaalde griffierecht.
4.4.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3499) kan geen procesbelang worden ontleend uitsluitend aan de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten. Nu voorts het besluit van 9 juli 2015 geheel aan het beroep tegemoet komt moet het hoger beroep dan ook wegens onvoldoende procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
Bij een vervallen procesbelang kan een grond voor een veroordeling in de proceskosten zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoet gekomen.
4.6.
Daarvan is in dit geval sprake. Appellante heeft geprocedeerd omdat zij van mening was dat zij een indicatie nodig had van ZZP LG04 met dagbesteding. Dit heeft zij bij de beslissing op bezwaar van 9 juli 2015 toegekend gekregen.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 980,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.225,- in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor de zienswijze op de nieuwe beslissing op bezwaar van 9 juli 2015) en aan reiskosten op € 25,56 in beroep en op € 59,82 in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.290,38;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I. Mehagnoul

UM