ECLI:NL:CRVB:2014:3499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
12-5535 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tegemoetkoming kosten aanschaf fiets met hulpmotor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een tegemoetkoming aangevraagd voor de aanschaf van een fiets met hulpmotor op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had in eerste instantie een bedrag van € 2.073,- toegekend, maar dit besluit werd ingetrokken omdat appellante niet tijdig de vereiste aankoopnota en betalingsbewijs had ingediend. Na een bezwaarprocedure verklaarde het college het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank, die het beroep van appellante eveneens ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 9 april 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Na schorsing van het onderzoek ter zitting om nadere feiten te onderzoeken, heeft appellante uiteindelijk in hoger beroep de vereiste aankoopnota overgelegd. Het college heeft daarop besloten om af te zien van de terugvordering van de tegemoetkoming.

De Raad heeft geoordeeld dat, nu het college in hoger beroep aan appellante tegemoet is gekomen, er geen inhoudelijk geschil meer bestaat. Hierdoor heeft appellante geen procesbelang meer bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, aangezien de procedure in beroep en hoger beroep het gevolg was van de handelwijze van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de stelling van appellante dat zij eerder de aankoopnota heeft overgelegd.

Uitspraak

12/5535 WMO
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 augustus 2012, 12/1237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Smit.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst zodat door partijen nader
feitenonderzoek kan worden gedaan.
Na ontvangst van nadere informatie, en reacties van partijen over en weer, is de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek gesloten is.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een fiets met hulpmotor toegekend van € 2.073,-. In het besluit is vermeld dat appellante verplicht is binnen zes maanden na dagtekening van het besluit kopieën van de definitieve aankoopnota en het betaalbewijs op te sturen naar de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven (DWZS) van de gemeente Amsterdam. Tevens is vermeld dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot intrekking van het toekenningsbesluit en terugvordering van het toegekende bedrag.
1.2.
Omdat appellante geen nota en betalingsbewijs binnen de gestelde termijn heeft opgestuurd naar de DWZS heeft het college bij besluit van 4 november 2011 het besluit van
15 februari 2011 ingetrokken en het bedrag van € 2.073,- teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 22 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 november 2011 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat tijdens de bezwaarprocedure niet alsnog een aankoopnota en betaalbewijs is overgelegd. Voorts is niet op andere wijze aangetoond dat het uitgekeerde bedrag is besteed aan een fiets met hulpmotor.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij aan haar verplichting om het aankoopbedrag te verantwoorden heeft voldaan doordat zij in maart 2011 de aankoopnota van de fiets met hulpmotor naar de DWZS heeft verzonden. Het college ontkent immers de ontvangst van de door appellante niet aangetekend verzonden aankoopnota en het komt voor risico van appellante dat de aankoopnota niet door het college is ontvangen.
3.1.
Het college heeft bij brief van 9 april 2014 te kennen gegeven dat bij interne navraag niet is gebleken dat appellante, zoals zij stelt, na de uitspraak van de rechtbank een aankoopnota heeft afgegeven bij de receptie van de DWZS.
3.2.
Vervolgens heeft het college bij brief van 16 april 2014 te kennen gegeven dat gelet op de van appellante op 16 april 2014 ontvangen aankoopnota met betrekking tot de fiets met hulpmotor wordt afgezien van terugvordering van de tegemoetkoming.
3.3.
Appellante heeft de Raad daarop verzocht om het college te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten (bestaande uit de eigen bijdrage) in beroep en hoger beroep en te bepalen dat het college aan appellante het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de onder 3.2 vermelde brief van het college staat genoegzaam vast dat het college het bestreden besluit en het besluit van 4 november 2011 niet langer handhaaft.
4.2.
Appellante heeft het hoger beroep niet ingetrokken. Nu het college in hoger beroep alsnog geheel aan appellante is tegemoetgekomen bestaat er tussen partijen geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer. Er bestaat voor appellante geen procesbelang meer bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad kan geen procesbelang worden ontleend aan de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. Het hoger beroep moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Er bestaat geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten nu de procedure in beroep en hoger beroep het gevolg is van de handelwijze van appellante. Het college is uiteindelijk aan appellante tegemoetgekomen op grond van de door haar eerst in hoger beroep overgelegde vereiste aankoopnota van een fiets met hulpmotor. Het college ontkent een eerdere ontvangst van de aankoopnota en voor de stelling van appellante dat zij deze nota reeds eerder heeft overgelegd maar deze nota bij de DWZS zoek is geraakt, ontbreekt ieder bewijs.
7. Gezien hetgeen onder 6 is overwogen bestaat er evenmin aanleiding om onder toepassing van artikel 25, tweede lid, van de Beroepswet te bepalen dat het college het griffierecht aan appellante dient te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.L. Rijnen

RB