ECLI:NL:CRVB:2015:4625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
13/3482 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong 2010 aanvraag met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wajong 2010 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1976, diende op 26 oktober 2011 een aanvraag in, die op 8 februari 2012 werd afgewezen omdat hij in staat werd geacht meer dan 75% van het minimum (jeugd)loon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 20 juni 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Roermond verklaarde op 23 mei 2013 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had plaatsgevonden. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2011 werd als juist beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat appellant niet ononderbroken arbeidsongeschikt was in de relevante periode. Appellant had geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat appellant in staat was om meer dan 75% van het minimum (jeugd)loon te verdienen, en dat de geselecteerde functies voor hem geschikt waren.

De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3482 WWAJ
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
23 mei 2013, 12/1073 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Namens appellant is verschenen mr. S.C. van Heerd, kantoorgenoot van mr. Dohmen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft een rapport van 14 juli 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden, waarop namens appellant is gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Op 26 oktober 2011 heeft appellant, geboren [in] 1976, een aanvraag op grond van de Wajong 2010 ingediend. Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant in staat is meer dan 75% van het minimum (jeugd)loon te verdienen. Bij besluit van 20 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft - samengevat - geoordeeld dat voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2011 de belastbaarheid van appellant per 29 december 1993 (17de verjaardag) en 52 weken later (18de verjaardag) juist is vastgesteld. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv het dossier hebben bestudeerd. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien en de over appellant verkregen inlichtingen van de huisarts en de behandelend neuroloog bij zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond. In een rapport van 18 juni 2012 heeft hij de conclusies van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant onderschreven. Appellant wordt beperkt geacht ten aanzien van bepaalde aspecten van het persoonlijk functioneren en ten aanzien van het werken in een lawaaierige omgeving. De rechtbank is niet gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten in de periode van 29 december 1993 tot 29 december 1994 onafgebroken niet in staat was te achten om - binnen de voor hem geldende beperkingen - werkzaamheden te verrichten. Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit ernstiger arbeidsbeperkingen zijn te herleiden dan door het Uwv aangenomen. Het komt voor rekening van appellant dat hij niet meer aan gegevens over de vroegere periode kan komen.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank ook van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde (productie)functies voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft op goede gronden geconcludeerd dat appellant in staat kan worden geacht meer dan 75% van het minimum (jeugd)loon per uur te verdienen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich wederom op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering. Zijn aanvraag is niet afgewikkeld volgens de Uwv-werkinstructie “Beoordeling laattijdige aanvragen Wet Wajong”. Appellant heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ4271.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Anders dan in de door appellant genoemde uitspraak is in de zaak van appellant wel verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat het bestreden besluit onjuist zou zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellant is geboren voor 1 januari 1980 en hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
4.1.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zorgvuldig is geweest en dat die beperkingen goed zijn vastgelegd in de FML, die ook geldig was op de 17/18-jarige leeftijd van appellant. De overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die betrekking hebben op de periode die in dit geding van belang is en waaruit zou kunnen blijken dat toen voor appellant meer of andere beperkingen golden. Met name is niet gebleken dat appellant ook toen reeds psychoses heeft doorgemaakt.
4.3.
Naar aanleiding van het onderzoek ter zitting en gelet op de onder 4.1 vermelde uitspraak heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 14 juli 2015 gemotiveerd gesteld dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde - of soortgelijke - functies ook op en rond de 17de/18de verjaardag van appellant algemeen op de arbeidsmarkt voorkwamen. Appellant heeft dit standpunt niet bestreden. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.D.F. de Moor

AP