ECLI:NL:CRVB:2015:4484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
13/4795 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als monteur elektrotechniek heeft gestaakt vanwege polsklachten en later ook rugklachten, gewrichtsklachten, slaapproblemen en burn-outklachten heeft ervaren. Appellant diende op 27 juli 2011 een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 13 oktober 2011 vastgesteld dat hij niet in aanmerking komt voor deze uitkering. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd door het Uwv ongegrond verklaard op 7 februari 2012.

Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die in haar uitspraak van 23 juli 2013 oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar vernietigde het bestreden besluit omdat het Uwv niet adequaat had gereageerd op een bezwaargrond van appellant over de reductiefactor. De rechtbank oordeelde echter dat dit niet leidde tot een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid, waardoor de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand bleven.

In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen door de artsen van het Uwv zijn onderschat en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de artsen van het Uwv hun standpunt op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd. De Raad concludeert dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

13/4795 WIA
Datum uitspraak: 9 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 juli 2013, 12/1317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken geregistreerd onder de nummers 14/4896 WIA en 14/4897 ZW plaatsgevonden op 16 september 2015, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Nadien zijn de zaken gesplitst. In de zaken met de nummers 14/4896 WIA en 14/4897 ZW wordt afzonderlijk beslist.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als monteur elektrotechniek van met name mobiele telefoons en heeft deze werkzaamheden op 2 november 2009 gestaakt wegens polsklachten. Nadien is tevens sprake van rugklachten, gewrichtsklachten, slaapproblemen en
burn-outklachten. Op 27 juli 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 31 oktober 2011 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2012 (bestreden besluit).
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor twijfel over de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Evenmin is er grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen. De rechtbank heeft evenwel het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat het Uwv ten onrechte niet was ingegaan op een bezwaargrond van appellant over de reductiefactor. Dit leidt volgens de rechtbank echter niet tot een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over griffierecht en proceskosten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de artsen van het Uwv zowel zijn lichamelijke als zijn psychische beperkingen hebben onderschat en heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellant heeft zijn standpunt in hoger beroep voorzien van nadere medische informatie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank alsmede de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. De artsen van het Uwv hebben op inzichtelijke wijze hun standpunt gemotiveerd en informatie uit de behandeld sector bij hun oordeel betrokken. De primaire verzekeringsarts heeft volgens zijn rapport van 14 september 2011 niet alleen fysieke beperkingen, maar wegens de psychische klachten van appellant ook zogenoemde stressbeperkingen aangenomen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft een hoorzitting plaatsgevonden en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch onderzoek gedaan. Hoewel volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting niet was gebleken van manifeste psychische stoornissen, heeft hij uit preventief oogpunt ter voorkoming van overbelasting alsnog aanvullende psychische beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2012.
4.2.
De in hoger beroep overlegde medische informatie van onder meer GZ-psycholoog
D. Hartendorp van 20 november 2013, leidt niet tot twijfel aan de conclusies van deze verzekeringsarts. Deze psycholoog heeft geschreven dat appellant vanaf 2011 last heeft gehad van somberheid en dat volgens haar inschatting vanaf september 2011 sprake is geweest van burn-outklachten, ernstige vermoeidheidsklachten en gewrichtsklachten. Als diagnose heeft zij gesteld: stemmingsstoornis door een somatische aandoening. Het is vaste rechtspraak dat de gestelde diagnose als zodanig niet doorslaggevend wordt geacht voor de vraag of sprake is van ziekte of arbeidsongeschiktheid. In een individuele situatie dient steeds te worden beoordeeld in hoeverre sprake is van objectieve beperkingen tot het verrichten van arbeid (onder meer ECLI:NL:CRVB:2009:BH6371). Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 14 september 2011 en van 26 januari 2012 blijkt dat een dergelijke beoordeling ook heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de primaire verzekeringsarts - kort weergegeven - vastgesteld dat zware fysieke belasting niet mogelijk is. Ook heeft hij vermeld dat sinds 2002 al sprake is van spanningsklachten en dat appellant op het spreekuur angstklachten en depressieve klachten heeft geuit. Vervolgens hebben zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uit die klachten objectief voortvloeiende beperkingen vastgesteld. Daaraan kan worden toegevoegd dat ook uit preventief oogpunt beperkingen zijn vastgesteld.
4.3.
Voor de in het journaal van de huisarts op 11 januari 2013 vermelde depressie geldt dat deze vermelding is gelegen ruim na de datum in geding. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens zijn in hoger beroep overgelegde rapport van 11 oktober 2013, appellant tijdens de hoorzitting van 15 december 2011 gerichte vragen gesteld ter uitsluiting van een depressie. Op dat moment heeft deze verzekeringsarts geen hoofdkenmerken van een depressie waargenomen. Appellant heeft geen gegevens ingebracht die doen twijfelen aan de juistheid van die beoordeling.
4.4.
Volgens het eerdergenoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 oktober 2013, geven de in hoger beroep overlegde medische stukken evenmin aanleiding de fysieke beperkingen bij te stellen aangezien veel van de informatie van de curatieve sector reeds bekend was. Dit standpunt wordt onderschreven nu is gebleken dat de artsen van het Uwv steeds relevante en recente informatie van de behandelend sector bij hun oordeel hebben betrokken.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt dus niet tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, zodat geen aanleiding wordt gezien voor benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM