In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een incidentele aanvullende uitkering (IAU) door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De aanvraag was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Almere en betrof een bedrag van € 9.136.792,- voor het jaar 2011. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag rechtmatig was, omdat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de budgettering en bekostiging van de IAU-uitkeringen in de weg stonden aan het in de beoordeling betrekken van nieuwe gegevens in bezwaar. De Raad benadrukte dat er geen bewijs was dat het toekennen van de IAU in de bezwaarfase nadelige gevolgen zou hebben voor andere gemeenten.
De Raad ging verder in op de relevante wetgeving, waaronder de Wet werk en bijstand (WWB) en de Regeling WWB, en concludeerde dat de procedurele regels voor het indienen van informatie in bezwaar niet waren geschonden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen dwingende noodzaak was om af te wijken van de regel dat tot het moment van de beslissing op bezwaar informatie kan worden ingebracht. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de Staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij hij ook de in bezwaar overgelegde nadere informatie moest betrekken.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor aanvullende uitkeringen en de noodzaak voor bestuursorganen om transparant en onderbouwd te handelen in hun besluitvorming. De Raad veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van het college tot een bedrag van € 980,- en legde een griffierecht van € 497,- op.