ECLI:NL:CRVB:2015:4437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
14/3210 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie door administratieve tekortkomingen opgelegd aan appellante door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, waarbij een loonsanctie aan appellante was opgelegd wegens administratieve tekortkomingen. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv van 17 juli 2013, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 27 februari 2013 ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte een loonsanctie had opgelegd, omdat de tekortkomingen niet administratief van aard waren, maar mogelijk inhoudelijk. De Raad heeft vastgesteld dat de loonsanctie niet kon worden gehandhaafd op basis van artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA, en heeft het besluit van het Uwv herroepen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd vernietigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van re-integratie-inspanningen en de administratieve verplichtingen van werkgevers in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

14/3210 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 april 2014, 13/4443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 december 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.M.E. Huigsloot hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld door mr. drs. D.W.M. Weesie en door drs. R.A. Heida.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2015. Appellante is verschenen bij gemachtigde, drs. Heida. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Naam werkneemster] (werkneemster) is op 21 april 2011 ten gevolge van psychische klachten uitgevallen voor haar werk als verkoopster bij appellante. Werkneemster heeft op 18 januari 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Het Uwv heeft de ontvangst van de aanvraag bevestigd bij brief van 28 januari 2013.
De aanvraag is vervolgens beoordeeld door een verzekeringsarts, die van mening is dat de ontvangen medische gegevens onvoldoende zijn om een oordeel te kunnen geven over de geleverde re-integratie-inspanningen, onder vermelding dat het beeld onvoldoende duidelijk is. Bij brieven van 5 en 6 februari 2013 heeft het Uwv aan de bedrijfsarts onderscheidenlijk aan appellante verzocht de ontbrekende (medische) informatie binnen vijf werkdagen te verstrekken. De bedrijfsarts heeft gereageerd met een e-mail van 8 februari 2013. Hij heeft daarin gesteld dat de diagnose helder is, dat hij geen informatie van de behandelend sector heeft en dat werkneemster die informatie zelf heeft. Vervolgens heeft het Uwv bij brieven van 20 februari 2013 aan de bedrijfsarts en aan appellante wederom verzocht om de nadere medische informatie binnen vijf werkdagen te verstrekken. De bedrijfsarts heeft daarop gereageerd met een e-mail van 26 februari 2013 en daarbij verzocht om uitstel omdat het niet mogelijk was de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn van vijf werkdagen aan te leveren.
1.3.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het Uwv het tijdvak waarover werkneemster jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken tot 17 april 2014. Omdat appellante volgens het Uwv niet heeft gereageerd op de brieven van 6 en 20 februari 2013, waarbij is verzocht om informatie toe te zenden, kan het Uwv de re-integratieverplichtingen niet beoordelen. Daarbij heeft het Uwv nog gesteld dat, indien appellante alsnog de gevraagde informatie verstrekt, beslist kan worden dat zij het loon niet verder hoeft door te betalen.
1.4.
Bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 februari 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2013 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er sprake is van onvoldoende onderbouwing van de belastbaarheid en daarom sprake is van onvoldoende beeldvorming. Hij is van mening dat het standpunt van de verzekeringsarts kan worden gehandhaafd. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat als het re-integratieverslag niet volledig is of in geval van onvoldoende beeldvorming, er sprake is van een administratieve tekortkoming en nu die tekortkoming door appellante niet binnen de gestelde termijn is hersteld, zij niet aan haar verplichtingen betreffende het
re-integratieverslag heeft voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat appellante niet tijdig heeft voldaan aan haar verplichting om de ontbrekende informatie in te sturen. Het Uwv heeft daarom terecht vastgesteld dat er sprake is van een administratieve tekortkoming. De loonsanctie is volgens de rechtbank dus terecht opgelegd.
3.1.
Appellante heeft, voor zover in dit hoger beroep van belang, gesteld dat het
re-integratieverslag compleet was. Een document van een behandelaar is geen component van het re-integratieverslag als benoemd in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar, bij ontbreken waarvan een administratieve loonsanctie kan worden opgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv aan appellante op goede gronden een zogenoemde administratieve loonsanctie heeft opgelegd.
4.2.
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens zijn werkgever recht heeft op doorbetaling van het loon bij ziekte met 52 weken, indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25, van de Wet WIA of van de krachtens het zevende lid van artikel 25, van de Wet WIA gestelde regels niet of niet volledig is nagekomen, of als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De verplichtingen van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25, van de Wet WIA zien onder meer op verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde. In de mede op artikel 25, zevende lid, van de Wet WIA gebaseerde Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Stcrt. 2002, 60) zijn de administratieve verplichtingen van de werkgever uitgewerkt.
4.3.
In zijn Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Stcrt. 2002, 236 en Stcrt. 2006, 224) heeft het Uwv een kader gegeven voor de inzet en beoordeling van
re-integratie-inspanningen. Daarin is neergelegd welke inspanningen van de werkgever en de werknemer worden verwacht en hoe (de resultaten van) deze inspanningen door het Uwv worden getoetst. Op grond van de beleidsregels maakt het Uwv een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen van de werkgever en tekortkomingen van inhoudelijke aard.
4.4.
In de in 4.3 genoemde beleidsregels is onder het kopje “5. Beoordeling
re-integratieverslag” en het subkopje “volledigheid re-integratieverslag” opgenomen:
“Het UWV controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het
re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig, dan is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het UWV de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken. (…)”
4.5.
Onder meer in zijn uitspraak van 12 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397, heeft de Raad de beschrijving door het Uwv van het loonsanctiesysteem, zoals dat voortvloeit uit de artikelen 25, 64 en 65 van de Wet WIA, voor juist gehouden. Ook uit deze beschrijving volgt een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen en tekortkomingen van inhoudelijke aard als grondslag voor een loonsanctie. Als een werkgever, nadat aan hem een loonsanctie is opgelegd in verband met een administratieve tekortkoming, alsnog de gevraagde gegevens toestuurt aan het Uwv, dan geldt volgens deze beschrijving:
“Het UWV zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd (…). Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet. De grondslag van de loonsanctie wijzigt in dat geval van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen.”
4.6.
Een opsomming van de voorgeschreven stukken, waarvan het Uwv de aanwezigheid in het re-integratieverslag op grond van zijn beleidsregels als eerste controleert, is gegeven in artikel 6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar. Medische informatie van de behandelend sector maakt geen deel uit van deze opsomming. Uit de brief van de verzekeringsarts van 20 februari 2013 aan de bedrijfsarts en het rapport van de verzekeringsarts als bezwaar en beroep van 12 juli 2013 blijkt dat de ingezonden
re-integratiegegevens worden gezien als onvoldoende onderbouwing van de door de bedrijfsarts gehanteerde belastbaarheid en diagnose. In de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar of in de Beleidsregels kan geen steun worden gevonden voor het standpunt van het Uwv dat zodanige bevindingen van de verzekeringsartsen, die worden aangemerkt als onvoldoende medische beeldvorming, kunnen worden beschouwd als grond voor een administratieve tekortkoming die leidt tot het opleggen van een administratieve loonsanctie.
4.7.
Conclusie is dat het Uwv ten onrechte een loonsanctie door administratieve tekortkomingen heeft opgelegd aan appellante. Of er gronden zouden zijn geweest voor het opleggen van een loonsanctie vanwege inhoudelijke tekortkomingen in de zin van onvoldoende re-integratie-inspanningen van appellante en of het Uwv bij zijn toetsing daarvan overeenkomstig zijn beleidsregels heeft gehandeld, staat, gelet op de ook ter zitting door het Uwv bevestigde aard van zijn besluit, in dit geding niet ter beoordeling.
4.8.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen dient de aangevallen uitspraak evenals het bestreden besluit te worden vernietigd. Gelet op artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA, kan nu geen loonsanctie wegens eventuele inhoudelijke tekortkomingen meer worden opgelegd. De Raad zal daarom zelf in de zaak voorzien en het besluit van 27 februari 2013, waarbij aan appellante de verplichting tot doorbetalen van loon aan werkneemster is opgelegd, herroepen.
5. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 juli 2013;
- herroept het besluit van 27 februari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde besluit van 17 juli 2013;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van € 1.960,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep
van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB