ECLI:NL:CRVB:2015:4350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid door medische aandoeningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant, die eerder als postsorteerder werkte, is in 2005 uitgevallen door een bacteriële hersenvliesontsteking en heeft sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen. Na zijn ziekmelding in 2009 heeft hij een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het Uwv is afgewezen op de grond dat hij geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Tijdens de procedure heeft de Raad voor de Rechtspraak deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellant te onderzoeken. De deskundige A.H.C. Geerlings concludeerde dat er geen neurologische ziekte of gebrek kon worden vastgesteld en dat appellant niet betrouwbaar was in zijn klachten. Appellant betwist deze conclusies en vraagt om een onafhankelijke psychiater. De Raad oordeelt dat de deskundige zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om aan de conclusies te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om een psychiater af.
De uitspraak is gedaan op 4 december 2015 door de Centrale Raad van Beroep, die de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigt. Er zijn geen proceskosten toegewezen.