ECLI:NL:CRVB:2015:435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
13-2750 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellante was van mening dat zij vanwege fysieke en psychische klachten niet in staat was haar werk als baliemedewerkster te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter geconcludeerd dat appellante per 14 februari 2012 geschikt was voor haar eigen arbeid, omdat er geen duidelijke medische beperkingen meer waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen consistent en eenduidig waren in hun bevindingen en dat appellante geen medische gegevens had overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank Gelderland had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom appellante in staat werd geacht haar arbeid te verrichten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2750 ZW
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 april 2013, 12/1964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P.J. Rubens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een brief van de Raad van 24 november 2014 heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rubens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar rubriek 3 van de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 14 februari 2012 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Aan dat besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellante op die datum geschikt wordt geacht voor de functies die zijn geduid bij een beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), zoals de functies van productiemedewerker metaal en electro-industrie en besteller.
1.3.
Bij besluit van 30 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 februari 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2012 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 12 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4669, overwogen dat als “zijn arbeid” het eigen werk van appellante als baliemedewerkster dient te worden beschouwd. Appellante is bij de (laatste) WAO-beoordeling in 2008 geschikt bevonden voor haar eigen werk als baliemedewerkster en er is van blijvende ongeschiktheid voor het oude werk geen sprake geweest. Aangezien aan het bestreden besluit een onjuiste maatstaf arbeid ten grondslag is gelegd heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te vernietigen en het beroep tegen dit besluit gegrond te verklaren. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beroepsfase heeft toegelicht dat voor appellante de functie van baliemedewerkster als “zijn arbeid” dient te gelden en voorts afdoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellante per
14 februari 2012 in staat kan worden geacht deze arbeid te verrichten, heeft de rechtbank voorts overwogen dat het Uwv het geconstateerde gebrek in de motivering heeft hersteld en aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat haar fysieke en psychische klachten zijn onderschat en dat zij vanwege deze klachten en daaruit voortkomende beperkingen op 14 februari 2012 niet in staat was haar arbeid als baliemedewerkster te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante onder meer naar informatie van psychiater en psychoanalyticus B. Oskam van 16 oktober 2007. Voorts heeft zij een rapport van psycholoog H. Heijkers van 6 maart 2012 (lees: 2013) overgelegd, dat is opgemaakt ten behoeve van een aanvraag in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Tot slot heeft appellante aangevoerd dat, aangezien het om hetzelfde feitencomplex gaat, het hoger beroep eveneens betrekking heeft op de hersteldverklaring per 8 mei 2012.
3.2.
In verweer heeft het Uwv aangevoerd dat appellante zich per 20 april 2012 wederom heeft ziek gemeld, dat zij vervolgens bij besluit van 7 mei 2012 per 8 mei 2012 hersteld verklaard is en dat het tegen dit besluit ingestelde bezwaar bij beslissing op bezwaar van
19 juni 2012 ongegrond verklaard is. Het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is vervolgens door de rechtbank Gelderland, bij uitspraak van 11 april 2013, ongegrond verklaard en tegen deze uitspraak heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend zodat deze hersteldverklaring in rechte vaststaat. Voorts heeft het Uwv, onder meer in reactie op het rapport van psycholoog Heijkers, aangevoerd dat ten tijde van de (laatste) WAO-beoordeling informatie van psychiater B. Oskam is meegewogen en deze informatie geen aanleiding is geweest om appellante ongeschikt te achten voor haar arbeid als baliemedewerkster. Tevens heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat het ingebrachte Wsw-rapport is opgemaakt in een geheel ander kader, waarbij mogelijk ook rekening is gehouden met niet uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen, terwijl het rapport voorts dateert van ruim een jaar na de datum waarop de onderhavige procedure ziet. Ter onderbouwing van dit standpunt is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2013 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beantwoording is de vraag of de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante per 14 februari 2012 in staat geacht kan worden haar arbeid te verrichten. De hersteldverklaring die ziet op 8 mei 2012 en in rechte vast is komen te staan, valt buiten de omvang van dit geding.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Ter zitting heeft appellante haar beroepsgrond dat niet is uitgegaan van de juiste maatstaf arbeid niet gehandhaafd. Als “zijn arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft te gelden de werkzaamheden van baliemedewerkster, zoals deze ingevolge artikel 19, vijfde lid, van de ZW bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn.
4.3.
Gelet op de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige bestond voldoende inzicht in de aard en de belasting van appellantes werk als baliemedewerkster.
4.4.
Met betrekking tot de medische beoordeling is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 maart 2013 voldoende heeft gemotiveerd waarom appellante per 14 februari 2012 in staat geacht kan worden om haar eigen arbeid te verrichten. Volgens de artsen van het Uwv heeft appellante immers per die datum geen duidelijke fysieke en psychische beperkingen meer voor het verrichten van arbeid. Zij zijn daarover steeds eenduidig en consistent geweest. Daarmee is appellante vanuit medisch oogpunt geschikt te achten voor haar arbeid als baliemedewerkster. Dat de verzekeringsartsen niet altijd zijn uitgegaan van de juiste maatgevende arbeid maakt dit - gelet op het ontbreken van medisch objectiveerbare belemmeringen - niet anders. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek beperkingen voor het verrichten van arbeid over het hoofd zijn gezien. De ter zitting naar voren gebrachte recente diagnose van het syndroom van Tietze is niet onderbouwd met stukken van een medicus. Evenmin is gebleken dat daaruit voor de datum in geding relevante medische beperkingen voortvloeien tot het verrichten van arbeid. Dit geldt ook voor het in hoger beroep overgelegde rapport van psycholoog Heijkers.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

NW