1.4.Bij besluit van 18 juli 2011 (bestreden besluit 1) heeft namens appellant de
directeur-generaal Rijkswaterstaat, na advies te hebben ingewonnen van de hoorcommissie bezwaren personele aangelegenheden van het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2010, voor zover dat is gericht tegen de beschrijving van de functie, ongegrond verklaard. Bij besluit van 24 oktober 2011 (bestreden besluit 2) heeft namens appellant de directeur-generaal Rijkswaterstaat, na advies te hebben ingewonnen van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF), het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2010, voor zover dat is gericht tegen de functiewaardering, eveneens ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met beslissingen inzake griffierecht en proceskosten - de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en appellant opgedragen nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant in het kader van het beschrijven van de functie van betrokkene en het toekennen van een specifiek aandachtsgebied niet heeft kunnen volstaan met het FOF-formulier als grondslag voor het vaststellen van de aan betrokkene feitelijk opgedragen werkzaamheden. Op dat formulier hebben zowel betrokkene als zijn leidinggevende dermate veel opmerkingen gemaakt en die opmerkingen zijn van dien aard dat niet gesteld kan worden dat over de feitelijk opgedragen werkzaamheden overeenstemming bestaat. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de referentieperiode slechts één jaar betreft en waarom daarvan in geval van betrokkene niet kan worden afgeweken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat volstrekt duidelijk was hoe de tekst van functiebeschrijving luidde die beide partijen hebben geaccordeerd en dat de overweging van de rechtbank over de referentieperiode niet dragend is voor het dictum van de uitspraak.
4. In opdracht van appellant heeft het Expertisecentrum Organisatie & Personeel Cluster Advies/Formatieadvies een Rapport over de beschrijving en indeling van de functie van [naam functie 2] opgemaakt (tweede rapport ECFA). Bij nader besluit 1 heeft de hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat Zuid-Nederland namens appellant aan betrokkene meegedeeld dat, gelet op de inhoud van het tweede rapport ECFA, geen aanleiding bestaat anders te beslissen dan hij op 16 december 2010 heeft gedaan en dat hem een tweede nieuwe bezwaarmogelijkheid geboden moet worden waarbij de CABF betrokken kan zijn.
5. Ter zitting van de Raad van 10 juli 2014 zijn de volgende afspraken gemaakt:
a) uitgangspunt voor de indeling en de waardering van de functie van betrokkene is de beschrijving van de feitelijk opgedragen functie op het FOF-formulier met dien verstande dat:
°beide partijen akkoord zijn met de door betrokkene op het FOF-formulier geplaatste en niet weersproken opmerkingen;
°beide partijen akkoord zijn met de door de leidinggevende op het
FOF-formulier geplaatste niet weersproken opmerkingen;
°ondanks de door betrokkene op het FOF-formulier geplaatste en door de leidinggevende weersproken opmerking, beide partijen ermee akkoord zijn dat betrokkene beleids- en bedrijfsvoeringsondersteunende werkzaamheden uitvoert;
°beide partijen akkoord zijn met een referentieperiode die loopt van 15 oktober 2008 tot 15 oktober 2010;
°beide partijen akkoord zijn met de door betrokkene op de vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting vermelde en door appellant niet betwiste ‘Percentage Inzet diverse rollen’.
b) appellant wint het advies van ECFA in over de indeling en waardering van de functie van betrokkene. In het advies dient aandacht te worden besteed aan de vraag of de functie wordt gekoppeld aan één of meer aandachtsgebied(en) en de toepassing van het zwaartepuntprincipe;
c) appellant stelt betrokkene in de gelegenheid om te reageren op het door ECFA uitgebrachte advies. Voor zover uit de reactie van betrokkene blijkt dat hij bezwaren heeft tegen de waardering van zijn functie, zal appellant alvorens een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, advies inwinnen bij de CABF die betrokkene in de gelegenheid zal stellen te worden gehoord;
d) Appellant neemt, bevoegd, binnen vier maanden na 10 juli 2014 een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 16 december 2010 en zendt dat aan gemachtigde van de betrokkene en aan de Raad.