In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 april 2010. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, heeft het verzoek ingediend op basis van nieuwe feiten die volgens hem niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak. Het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland heeft hiertegen verweer gevoerd, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kerkhof en J.C. Hugo.
De Raad heeft vastgesteld dat de nieuwe feiten die verzoeker aanvoert, niet voldoen aan de criteria voor herziening zoals vastgelegd in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelt dat de feiten die verzoeker heeft aangedragen, niet zijn aan te merken als feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die bij verzoeker niet bekend waren. De Raad wijst erop dat verzoeker al eerder op de hoogte had kunnen zijn van de betrokken feiten en dat het herzieningsverzoek in feite een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak beoogt, wat niet is toegestaan.
Uiteindelijk concludeert de Raad dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. De uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2013.