ECLI:NL:CRVB:2015:408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde transacties met auto’s
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 19 juni 1996 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een anonieme fraudemelding in maart 2012, waarin werd gesuggereerd dat appellanten auto’s kochten en verkochten, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten geen melding hadden gemaakt van de inkomsten uit deze transacties en dat zij geen administratie bijhielden. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam in juli 2012 de bijstand over een periode van 46 maanden herzien en een bedrag van € 69.372,15 teruggevorderd.
De Algemene Bezwaarschriftencommissie adviseerde om het terugvorderingsbedrag te verlagen tot € 50.589,23, maar het college volgde dit advies niet en verklaarde het bezwaar ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. In hoger beroep stelden appellanten dat het college het recht op bijstand schattenderwijs had moeten vaststellen, gezien de gemiddelde opbrengst van sloopauto’s.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat het recht op bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet verplicht was om de waarde van de sloopauto’s vast te stellen, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.