ECLI:NL:CRVB:2015:4029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
15/1977 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van mr. N.J. van Vulpen-Grootjans

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2015 uitspraak gedaan over de verzoeken tot wraking van mr. N.J. van Vulpen-Grootjans, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door S.A.J.T. Hoogendoorn. De wrakingsverzoeken volgden op een procedure waarin verzoeker in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Verzoeker had eerder een verzoek tot heropening van het onderzoek ingediend, maar dit was door de Raad afgewezen. Verzoeker stelde dat de beslissing van mr. Van Vulpen-Grootjans om het onderzoek niet te heropenen voortkwam uit vooringenomenheid, wat leidde tot het eerste wrakingsverzoek. Dit verzoek werd afgewezen omdat de Raad oordeelde dat de beslissing niet uitsluitend door mr. Van Vulpen-Grootjans was genomen, maar door de meervoudige kamer als geheel. Het tweede wrakingsverzoek werd ingediend na de mededeling dat de uitspraaktermijn was verlengd. Verzoeker stelde dat mr. Van Vulpen-Grootjans niet bevoegd was om beslissingen te nemen na het indienen van het wrakingsverzoek. De Raad oordeelde echter dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en dat de beslissingen van mr. Van Vulpen-Grootjans niet onbegrijpelijk waren. Beide verzoeken om wraking werden afgewezen, en de Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1977 AW-W, 15/3120 AW-W, 15/3759 AW-W, 15/4910 AW-W
Datum uitspraak: 9 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op de verzoeken om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft S.A.J.T. Hoogendoorn incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2015, 14/3652, in het geding tussen verzoeker en de korpschef van politie. Tevens is namens verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door de korpschef van een nieuwe beslissing op bezwaar en is aan verzoeker medegedeeld dat de door de korpschef genomen beslissing op bezwaar van 8 juli 2015 ook bij deze procedure wordt betrokken.
De behandeling ter zitting van deze procedures heeft plaatsgevonden op 3 september 2015. De voorzitter van de meervoudige kamer die deze zaken behandelde was
mr. N.J. van Vulpen-Grootjans.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker op 3 september 2015 schriftelijk verzocht om heropening van het onderzoek. Dit verzoek is op 6 september 2015 schriftelijk toegelicht.
Bij brief van 8 september 2015 heeft de Raad aan verzoeker meegedeeld dat het onderzoek ter zitting is gesloten, dat de Raad geen kennis kan nemen van de brieven van verzoeker en dat die brieven retour worden gezonden.
Bij brief van 9 september 2015 heeft verzoeker er onder meer op gewezen dat de brief van
8 september 2015 geen beslissing bevat op zijn verzoek om heropening van het onderzoek.
Bij brief van 18 september 2015 heeft de Raad aan verzoeker bericht dat in raadkamer is besloten uitspraak te doen en dat in de brief van 4 september 2015 geen aanleiding wordt gezien het onderzoek te heropenen.
Op 19 september 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. Van Vulpen-Grootjans (het eerste verzoek).
Mr. Van Vulpen-Grootjans heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Bij brief van 8 oktober 2015 heeft de Raad aan verzoeker medegedeeld dat de termijn voor het doen van de (bodem)uitspraak is verlengd tot 26 november 2015. Desgevraagd is aan verzoeker medegedeeld dat deze verlenging verband hield met het ingediende verzoek om wraking van mr. Van Vulpen-Grootjans.
Op 14 oktober 2015 heeft verzoeker een nieuw verzoek om wraking van mr. Van Vulpen-Grootjans ingediend (het tweede verzoek).
Mr. Van Vulpen-Grootjans heeft bij brief van 20 oktober 2015 gereageerd op het tweede verzoek.
Verzoeker en mr. Van Vulpen-Grootjans zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 26 oktober 2015. Voor verzoeker is verschenen S.A.J.T. Hoogendoorn.
Mr. Van Vulpen-Grootjans is, zoals vooraf bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2.1.
Verzoeker heeft aan het eerste verzoek ten grondslag gelegd dat de beslissing van
mr. Van Vulpen-Grootjans om het onderzoek niet te heropenen zozeer onbegrijpelijk is (gemotiveerd) dat daarvoor geen andere reden kan worden gegeven dan dat deze door vooringenomenheid van mr. Van Vulpen-Grootjans is ingegeven, althans dat hieraan de objectief gerechtvaardigde vrees kan worden ontleend dat mr. Van Vulpen-Grootjans vooringenomenheid koestert jegens verzoeker. Daarbij heeft verzoeker er onder meer op gewezen dat in de brief van 18 september 2015 wordt verwezen naar een niet bestaande brief van 4 september 2015. De brieven van verzoeker van 3 en 6 september 2015 zijn door de Raad teruggestuurd naar verzoeker. Zonder deze stukken erbij te betrekken is de op
18 september 2015 meegedeelde beslissing genomen. Ook is de beslissing om het onderzoek niet te heropenen in strijd met artikel 19, vijfde lid, van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2014 genomen door mr. Van Vulpen-Grootjans en niet door de meervoudige kamer. Voor zover mr. Van Vulpen-Grootjans wel kennis heeft genomen van de brieven van
3 en 6 september 2015, had het verzoek om heropening van het onderzoek niet zonder nadere motivering mogen worden afgewezen.
2.2.
Nadat verzoeker bij brief van 8 oktober 2015 was medegedeeld dat de uitspraaktermijn werd verlengd tot 26 november 2015 en nadat verzoeker was medegedeeld dat die beslissing was genomen door mr. Van Vulpen-Grootjans, heeft verzoeker aan het tweede verzoek ten grondslag gelegd dat mr. Van Vulpen-Grootjans, gelet op de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013, niet bevoegd was die beslissing te nemen. Dat maakt die beslissing volgens verzoeker onbegrijpelijk, te meer nu daarmee wordt vooruitgelopen op de beslissing van de wrakingskamer.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De beslissing om het onderzoek niet te heropenen is een zogeheten procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen.
3.3.
De griffier heeft verzoeker bij brief van 18 september 2015 meegedeeld dat de Raad geen aanleiding ziet het onderzoek te heropenen. Met “de Raad” wordt bedoeld: de meervoudige kamer die belast was met het onderzoek ter zitting van 3 september 2015. De (vooronder)stelling van verzoeker dat het om een beslissing van uitsluitend
mr. Van Vulpen-Grootjans gaat mist dan ook feitelijke grondslag en is ook overigens onjuist. Dat betekent dat het eerste verzoek reeds om die reden niet slaagt. Dat de beslissing niet is gemotiveerd en dat in de brief van 18 september 2015 ten onrechte wordt verwezen naar een brief van
4 september 2015, maakt dit niet anders.
4.1.
Terecht heeft verzoeker in zijn tweede verzoek aangevoerd dat mr. Van Vulpen-Grootjans na ontvangst van het wrakingsverzoek van 19 september 2015 niet langer bevoegd was beslissingen te nemen over de voortgang van de zaken waarin het wrakingsverzoek was gedaan. Verzoeker wordt echter niet gevolgd in zijn stelling dat deze procesbeslissing van
mr. Van Vulpen-Grootjans een zwaarwegende aanwijzing vormt voor vooringenomenheid bij mr. Van Vulpen-Grootjans. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat
mr. Van Vulpen-Grootjans met deze beslissing iets anders beoogde dan verzoeker te informeren over het feit dat de uitspraak in de procedures van verzoeker op een ander tijdstip zal plaatsvinden. De stelling dat hiermee de suggestie zou worden gewekt dat mr. Van Vulpen-Grootjans, ongeacht de beslissing op het eerste wrakingsverzoek, op 26 november 2015 uitspraak zal doen, wordt niet gevolgd. Ook hierbij lijkt verzoeker uit het oog te verliezen dat mr. Van Vulpen-Grootjans deel uitmaakt van een meervoudige kamer.
4.2.
Beide verzoeken moeten dan ook worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om wraking van mr. N.J. van Vulpen-Grootjans af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W. de Braal

UM